ECLI:NL:GHDHA:2018:298

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
19 februari 2018
Zaaknummer
200.216.312
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie en inkomensdaling niet verwijtbaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag betreffende de kinderalimentatie. De vader is op 23 mei 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 februari 2017, waarin de kinderalimentatie was vastgesteld op € 273,37 per maand. De vader verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te verlagen naar € 25,- per maand, omdat hij onvoldoende draagkracht heeft door een inkomensdaling die hij niet kan verwijten. De moeder, die niet op de zitting verscheen, betwist de stellingen van de vader en stelt dat zijn inkomensverlies aan hemzelf te wijten is.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de medische problemen van de vader die zijn verdiencapaciteit beïnvloeden. Het hof oordeelt dat de inkomensdaling van de vader niet verwijtbaar is en dat zijn situatie na 15 juli 2017 ongewijzigd is gebleven. De vader heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij door zijn gezondheidsproblemen niet in staat is om zijn verdiencapaciteit optimaal te benutten.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor zover deze betrekking heeft op de kinderalimentatie en heeft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 15 juli 2017 vastgesteld op € 25,- per maand. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het overige verzochte is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 januari 2018
Zaaknummer : 200.216.312/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-5489
Zaaknummer rechtbank : C/09/514857
[appellant] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. J.M. Krommendijk te Zoetermeer,
tegen
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats 2]
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 23 mei 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 28 februari 2017 van de rechtbank Den Haag (hierna: de bestreden beschikking).
De moeder heeft op 13 juli 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof is voorts op 30 november 2017 ingekomen een journaalbericht van diezelfde datum van de zijde van de vader, met bijlagen.
De zaak is op 13 december 2017 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. In die beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2010, de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna: kinderalimentatie) van:
[naam] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige)
- met ingang van 15 juli 2016 tot 15 juli 2017 op € 25,- per maand bepaald;
- met ingang van 15 juli 2017 op € 273,37 per maand bepaald.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Verder is bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer het volgende staat vast:
- de vader en de moeder zijn met elkaar getrouwd geweest van 12 augustus 2008 tot 9 september 2010;
- zij zijn de ouders van de minderjarige;
- de minderjarige heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder;
- bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 juli 2010 is de kinderalimentatie op € 250,- per maand bepaald vanaf het moment dat de moeder en de minderjarige hun nieuwe woning zouden betrekken.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1. In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie vanaf 15 juli 2017.
2. De vader verzoekt (naar het hof begrijpt) de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de door de vader te betalen kinderalimentatie vanaf 15 juli 2017 gaat. Hij verzoekt het hof, opnieuw rechtdoende en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij vanaf 15 juli 2017 een bedrag van € 25,- per maand aan de moeder betaalt, althans een zodanige bijdrage als het hof juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Kosten rechtens.
3. De moeder verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de vader ongegrond te verklaren, althans zijn beroep af te wijzen. Zij verzoekt daarnaast, eveneens uitvoerbaar bij voorraad, de vader in de kosten van de procedure, inclusief nakosten, te veroordelen.
4. Volgens de vader heeft hij onvoldoende draagkracht om de met ingang van 15 juli 2017 vastgestelde kinderalimentatie te betalen. Tijdens de zitting in eerste aanleg is de vader gevraagd een prognose te geven aangaande zijn verdiencapaciteit. Volgens de vader is de prognose die hij toen gaf, achteraf te rooskleurig en niet haalbaar gebleken. Zijn inkomsten als [beroep] worden al jaren achtereen minder. De onderlinge concurrentie is groot en het aantal langdurige opdrachten wordt beperkter. Daarnaast kampt de vader met (toegenomen) gezondheidsproblemen waardoor hij minder inzetbaar is. Ter zitting is namens de vader een brief van zijn psychiater en psycholoog van Parnassia Groep / PsyQ voorgelezen, waarin zijn gezondheidsproblemen nader worden toegelicht. De vader is niet alleen in de financiële problemen gekomen omdat hij in 2016 in voorlopige hechtenis werd genomen. Hij is namelijk al in 2015 minder gaan verdienen. Hij stelt de moeder al in het begin van 2016 te hebben laten weten dat hij de vastgestelde kinderalimentatie niet langer kon voldoen. Hij heeft haar toen gevraagd of er een oplossing of regeling kon worden getroffen. Volgens de vader nemen zijn schulden toe wanneer hij het huidige bedrag aan kinderalimentatie moet blijven voldoen. De bijdrage kan er toe leiden dat hij over onvoldoende middelen van bestaan zal komen te beschikken. De vader is op dit moment als [beroep] weer werkzaam voor een vaste opdrachtgever voor wie hij in het verleden ook vaak heeft gewerkt. Hij pakt alle klussen aan die hij van deze opdrachtgever krijgt. Weliswaar is zijn inkomen het afgelopen jaar hierdoor weer gestegen, hij verdient nog steeds onvoldoende om de met ingang van 15 juli 2017 vastgestelde kinderalimentatie te kunnen voldoen. De vader stelt dat hij een betalingsregeling heeft getroffen met het LBIO. Hij betaalt het LBIO hierbij maandelijks een bedrag. Omdat het LBIO eerst de eigen opslagkosten incasseert, ontvangt de moeder nu nog geen kinderalimentatie. Verder geeft de vader ter zitting aan zijn dochter erg te missen en te lijden onder het feit dat hij haar al een paar jaar niet meer ziet.
5. De moeder betwist de stellingen van de vader. Zijn inkomensverlies is volgens haar aan hemzelf te wijten. De vader toont volgens haar niet aan op welke wijze hij zelf inspanningen heeft geleverd om de vermindering van zijn inkomen een halt toe te roepen, bijvoorbeeld door te solliciteren naar ander werk. Hij had zich ook kunnen laten omscholen. De vader schetst naar haar mening een beeld dat hij de zaak op zijn beloop heeft gelaten en geen inspanning heeft geleverd om het tij te doen keren. Het is aan de vader zelf te wijten dat hij in 2016 in voorarrest heeft gezeten, waardoor hij dat jaar minder inkomsten heeft kunnen verwerven. Hij heeft volgens de moeder verder veel buitenklussen afgewezen in verband met de kou. Bovendien onderbouwt de vader zijn stellingen niet. Hij toont niet aan welke opdrachtgevers hij is kwijtgeraakt, hij onderbouwt niets met cijfers, hij bewijst zijn gezondheidsproblemen niet, hij onderbouwt zijn schulden niet en hij licht niets toe ten aanzien van de stelling dat hij over onvoldoende middelen van bestaan zou komen te beschikken. Ook toont de vader volgens de moeder niet aan dat hij een betalingsregeling met het LBIO heeft getroffen. Zij ontvangt nog steeds geen € 25,- per maand aan kinderalimentatie. De moeder is van mening dat het hof dan ook aan de stellingen van de vader voorbij moet gaan.
6. Het hof overweegt ten aanzien van de inkomensdaling van de vader als volgt. Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat deze inkomensdaling de vader niet te verwijten valt. Het hof verenigt zich dan ook met het oordeel van de rechtbank en de gronden waarop dat oordeel berust. In hoger beroep zijn bovendien geen feiten of omstandigheden gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Voorts acht het hof voldoende aannemelijk dat de situatie van de vader die heeft geleid tot verlaging van de kinderalimentatie tot € 25,- per maand, na 15 juli 2017 onverminderd voortduurt. Uit de overgelegde jaarrekening 2016, de aangifte en aanslag inkomstenbelasting over 2016 en een overzicht van de omzet over januari tot en met november 2017 blijkt immers dat de vader in 2016 - naast zijn uitkering krachtens de Participatiewet - een netto omzet van € 8.289,- heeft gegenereerd en in 2017 een gefactureerde omzet exclusief BTW van € 15.642,-, met welk inkomen hij niet boven het bijstandsniveau uitkomt. Verder oordeelt het hof dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn medische klachten een verminderde verdiencapaciteit heeft. De ter zitting voorgelezen medische verklaring toont aan dat de vader op dit moment als gevolg van zijn psychische problematiek niet in staat is om zijn verdiencapaciteit optimaal te benutten. Van de vader kan naar het oordeel van het hof niet worden gevergd dat hij op dit moment nog meer inspanning levert om inkomen te verwerven dan hij nu doet. Dit betekent dat het hof het verzoek van de vader om verlaging van de door hem aan de moeder te betalen kinderalimentatie zal toewijzen.
7. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten compenseren.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze ziet op de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige over de periode vanaf 15 juli 2017, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige met ingang van 15 juli 2017 op € 25,- per maand;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het overig verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, J.M. van Baardewijk en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. R.R. Warmerdam als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 januari 2018.