In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, Team kanton, dat op 15 juni 2016 is gewezen. De zaak betreft een effectenlease-overeenkomst die [appellante] op 28 november 2001 met Aegon heeft gesloten, genaamd "RenteRetour Vliegwiel". [appellante] heeft in totaal € 4.719,04 aan inleg voldaan en heeft € 47,56 aan dividend ontvangen. De overeenkomst is voortijdig beëindigd op 14 maart 2006, met een positief saldo van € 568,04 bij de eindafrekening. [appellante] vorderde in eerste aanleg verklaringen voor recht dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld door haar niet te waarschuwen voor de beleggingstechnische gebreken van het product en dat Aegon haar niet heeft ontraden de overeenkomst aan te gaan, gezien de financiële lasten. De kantonrechter heeft de vordering tot schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen, maar de vorderingen op basis van niet-waarschuwen zijn afgewezen.
In hoger beroep heeft [appellante] één grief aangevoerd, gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat een derde deel van de schade voor haar rekening dient te blijven. Aegon heeft als verweer aangevoerd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat zij niet de rechtsopvolger, Aegon Bank N.V., heeft gedagvaard. Het hof heeft geoordeeld dat het aan Aegon Bank N.V. is om te beslissen of zij wil verschijnen en verweer voeren. Het hof heeft [appellante] de gelegenheid gegeven om zich uit te laten over het niet-ontvankelijkheidsverweer van Aegon, waarna Aegon kan reageren. De zaak is naar de rol verwezen voor verdere behandeling.