Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende: [de zus] en [de broer] zijn vanaf 7 februari 1992 gezamenlijk bloot eigenaar van de woning aan [adres] en de garage aan [adres] te [plaatsnaam] . Nadat de ouders van partijen, die het recht van gebruik en bewoning van deze woning en garage hadden, na elkaar zijn overleden, zijn partijen volledig eigenaar geworden. De moeder van partijen heeft op 12 oktober 1999 een hypothecaire geldlening afgesloten ten bedrage van € 97.562,70, waarbij zij met instemming van partijen de bank het recht van hypotheek op de woning en de garage heeft verleend. De moeder is op 7 april 2015 overleden. Zij heeft tot enig erfgenamen [de zus] en de zus van partijen benoemd; [de broer] is uitgesloten als erfgenaam.
Bij beschikking van 25 juni 2015, verbeterd bij beschikking van 28 augustus 2015, van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam is [de broer] veroordeeld om met ingang van 1 januari 2015 aan [de zus] een gebruiksvergoeding van € 433,33 per maand te betalen, tot en met de maand waarin het gebruik met uitsluiting van de zus is geëindigd. Op 25 april 2017 heeft [de broer] [de zus] uitgekocht en is hij volledig eigenaar van de woning geworden.
3. In geschil is of [de zus] de beschikking van 25 juni 2015 ten uitvoer kan leggen. [de broer] stelt al een gedeelte van de gebruiksvergoeding, die over de periode van 1 januari 2015 tot en met 24 april 2017 in totaal € 12.046,57 bedraagt, te hebben betaald. Daarnaast beroept hij zich op verrekening met kosten die hij in verband met de woning heeft voldaan in de periode dat [de broer] en [de zus] beiden nog eigenaar waren van de woning. [de zus] stelt nog een bedrag van € 9.884,57 van [de broer] te vorderen te hebben ter zake van de gebruiksvergoeding en voert aan dat van door [de broer] te verrekenen bedragen geen sprake kan zijn.
4. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter, uitvoerbaar bij voorraad, de tenuitvoerlegging van de beschikking van de kantonrechter van 25 juni 2015, verbeterd op 28 augustus 2015, geschorst, voor zover de tenuitvoerlegging ziet op een bedrag van meer dan € 2.906,54, vermeerderd met de wettelijke rente. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
5. [de zus] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van [de broer] alsnog zal afwijzen, met veroordeling van [de broer] in de kosten in beide instanties, met inbegrip van een bedrag voor nakosten en te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen van de termijn voor voldoening.
6. [de broer] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, dat het hof de vorderingen van [de zus] zal afwijzen en, in incidenteel appel, de vorderingen van [de broer] alsnog zal toewijzen, subsidiair het bestreden vonnis zal bekrachtigen, met veroordeling van [de zus] in de kosten in eerste aanleg en in hoger beroep.
7. [de zus] concludeert ten aanzien van het incidenteel appel tot afwijzing van de vorderingen van [de broer] , vermeerderd met kosten zoals hiervoor weergegeven.
8. Nu [de zus] haar woonplaats in Australië heeft, draagt de zaak een internationaal karakter en zal de rechtsmacht van de Nederlandse rechter vastgesteld moeten worden. Het hof acht zich internationaal bevoegd op grond van artikel 24 sub 5 EEX-Verordening II (Nr. 1215/2012), nu het geschil van partijen de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing betreft en Nederland als de plaats van tenuitvoerlegging geldt.
Geen recht op verrekening vanwege een overeenkomst tussen partijen?
9. Het hof zal eerst de derde grief van [de zus] bespreken. In deze grief stelt [de zus] dat op grond van afspraken tussen partijen die zijn vastgelegd in de akte van verdeling, [de broer] de hypothecaire lasten en de zakelijke lasten van de woning niet kan verrekenen. In de akte van verdeling is bepaald dat [de broer] de woning geleverd krijgt, onder de verplichting voor hem om de hypothecaire lening als eigen schuld te voldoen en [de zus] daarvoor te vrijwaren. Verder is bepaald dat geen verrekening van zakelijke lasten ter zake de registergoederen tussen partijen zal plaatsvinden en de zakelijke lasten derhalve geheel voor rekening van [de broer] komen.
10. [de broer] betwist dit. In de akte van verdeling is slechts te lezen dat [de broer] dient in te staan voor de verplichtingen jegens de bank en voor zover [de zus] zou worden aangesproken. De zinsnede in de akte is dan ook een standaardbepaling die in dit geval niet van toepassing is op partijen en geen rechtsgevolgen heeft. De bepaling laat verder onverlet dat [de broer] een beroep op ongerechtvaardigde verrijking en verrekening kan doen nu hij de hypotheekrente heeft voldaan en dit een vermogensvermeerdering teweeg heeft gebracht bij [de zus] doordat zij de hypotheekrente niet zelf heeft betaald. Uitsluiting van verrekening blijkt niet uit het betreffende gedeelte van de akte van verdeling. In deze akte staat niet omschreven wat de zakelijke lasten inhouden. Het gaat hier om makelaars- en notariskosten, welke door [de broer] zijn voldaan.
11. Het hof overweegt als volgt. In de akte van verdeling d.d. 25 april 2017, bij welke de woning en de garage aan [de broer] zijn toegedeeld is - voor zover hier van belang - vermeld:
“Waarde registergoed en restant hoofdsom hypotheek
De totale waarde van de registergoederen is tussen partijen vastgesteld op tweehonderdvijftigduizend euro (€ 250.000,-)
De restant hoofdsom van de hypotheek bedraagt zevenennegentigduizendvijfhonderdtweeënzestig euro (€ 97.562,-)
Verdeling
Ten aanzien van de voormelde vermogensbestanddelen zijn partijen de verdeling en levering overeengekomen als volgt:
Aan partij 1. wordt geleverd die bij deze aanvaardt:
De registergoederen, zulks onder de verplichting voor hem om voor zijn rekening te nemen en als eigen schuld te voldoen en de wederpartij te vrijwaren voor iedere vordering in verband daarmee, alle verplichtingen voortvloeiende uit voormelde akte van geldlening met hypotheekstelling de dato twaalf oktober negentienhonderd negenennegentig en om wegens overbedeling uit te keren aan partij 2 een bedrag groot zesenzeventigduizendtweehonderdnegentien euro (€ 76.219,-)
...
Overige bepalingen
1.
Ter zake van voormelde hypothecaire geldlening verplicht partij 1 zich om voor zijn rekening de geldlening volledig in te lossen en voor doorhaling van de hypothecaire inschrijving bij het kadaster zorg te dragen.
2.
Er zal geen verrekening van zakelijke lasten ter zake de registergoederen tussen partijen plaatsvinden. Derhalve komen de zakelijke lasten geheel voor rekening van partij 1.”
12. De geldlening die door [de broer] diende te worden ingelost, is de hypothecaire geldlening die de moeder van partijen op 12 oktober 1999 op de destijds aan [de zus] en [de broer] in bloot eigendom toebehorende onroerende zaken heeft afgesloten. Op het moment dat de overeenkomst van verdeling van de onroerende zaken, neergelegd in de akte van verdeling, is afgesloten, bestond de verplichting van [de broer] , om aan [de zus] een gebruiksvergoeding te betalen al ruim twee jaren. In de akte van verdeling is geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van een verrekening van door [de broer] tot dat moment reeds betaalde rente op de hypothecaire geldlening van de moeder met de gebruiksvergoeding. Indien tussen partijen nog verrekend had moeten worden met betrekking tot door [de broer] betaalde rente op de hypothecaire geldlening, zou dit tot uitdrukking zijn gekomen in het door [de broer] aan [de zus] te betalen overbedelingsbedrag. De stelling van [de broer] , dat het hier gaat om een standaardbepaling die in dit geval niet van toepassing is op partijen en die geen rechtsgevolgen heeft, snijdt geen hout. De bepaling in de akte van verdeling is toegespitst op de akte van hypothecaire geldlening die destijds door de moeder van partijen is gesloten. Waarom deze bepaling niet van toepassing zou zijn en geen rechtsgevolgen zou hebben wordt bovendien door [de broer] niet nader onderbouwd. Het hof is daarom voorshands van oordeel dat uit deze tussen partijen gemaakte afspraken volgt dat [de broer] ter zake van door hem betaalde hypotheekrente geen vordering op [de zus] heeft. Aan een beoordeling van de vraag, of sprake is van ongerechtvaardigde verrijking, komt het hof niet toe, mede gelet op het feit dat het hier een procedure in kort geding betreft.
13. Ter zake van de verrekening met zakelijke lasten die [de broer] wenst toe te passen overweegt het hof als volgt. [de broer] betoogt dat onder zakelijke lasten de makelaars- en notariskosten zijn te verstaan. [de zus] betoogt dat onder die lasten (ook) de belastingen, bijdragen hoogheemraadschap of waterschapslasten en rioolrechten aangaande de woning moeten worden begrepen. Het standpunt van [de zus] komt het hof voorshands juist voor. Onder 'zakelijke lasten' worden verstaan, lasten die vanwege de overheid worden gelegd op de eigenaar van een woonruimte. Daaronder vallen de onroerendzaakbelasting, waterschapslasten, milieuheffingen, rioolbelasting en dergelijke. Nu dit de gangbare omschrijving is van zakelijke lasten valt niet in te zien dat hieronder ook makelaars- en notariskosten moeten worden verstaan. Het hof merkt nog op dat in de akte van verdeling tevens is opgenomen dat de kosten van de akte en de ‘op de levering vallende lasten’ voor rekening van [de broer] zijn. De notariële kosten zijn dan ook al (separaat) benoemd in de akte van levering.
14. Het voorgaande betekent dat de derde grief van [de zus] slaagt. Dit betekent dat het hof, in het kader van deze procedure in kort geding, voorshands tot het oordeel komt dat aan [de broer] geen beroep op verrekening toekomt ter zake van de rente van de hypothecaire geldlening en ter zake van zakelijke lasten. Daarmee komt het hof niet toe aan de bespreking van de eerste, tweede en vierde grief van [de zus] .
Hoogte van de door [de broer] te betalen gebruiksvergoeding
15. [de broer] voert in de eerste grief in incidenteel appel aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte is uitgegaan van een verschuldigde gebruiksvergoeding van € 12.046,57. Volgens [de broer] is ten onrechte aangeknoopt bij de door de kantonrechter onjuist berekende vergoeding. Deze had over de helft van de overwaarde van de woning moeten worden berekend en komt aldus op een lager bedrag uit, aldus [de broer] .
16. [de zus] voert daartegen aan dat het niet aan de voorzieningenrechter is om te toetsen of de gebruiksvergoeding correct is berekend. De kantonrechter is uitgegaan van een waarde van € 260.000,-.
17. Het hof is van oordeel dat de grief niet slaagt. De kantonrechter heeft de gebruiksvergoeding vastgesteld. Nu deze beslissing in kracht van gewijsde is gegaan heeft deze tussen partijen bindende kracht. De voorzieningenrechter komt geen ruimte toe om uit te gaan van een andere gebruiksvergoeding. Het hof merkt nog op dat de kantonrechter in de beschikking ten aanzien van de gebruiksvergoeding heeft overwogen dat [de zus] (subsidiair) heeft verzocht deze vast te stellen op
de helft(cursivering: hof) van 4% per jaar over de getaxeerde waarde van de woning, dat [de broer] de voorgestelde wijze van berekening niet dan wel onvoldoende heeft betwist en dat de wijze van berekening de kantonrechter niet onredelijk voorkomt. Dit subsidiaire verzoek is dan ook door de kantonrechter toegewezen.
Andere te verrekenen kosten?
18. In de tweede grief in incidenteel appel betoogt [de broer] dat de voorzieningenrechter ten onrechte enkel en alleen de hypotheekrente als te verrekenen kosten heeft aangemerkt. [de broer] wenst ook de belastingen aangaande de woning als bedoeld onder ‘Vastgoed gerelateerde kosten’ en de kosten van vervanging van het riool als bedoeld onder Schoonmaakkosten en vastrecht gas en elektriciteit te verrekenen. Dan resteert een vordering van [de broer] op [de zus] .
19. [de zus] herhaalt daarop dat een verrekening van zakelijke lasten in strijd is met wat partijen in de akte van verdeling zijn overeengekomen. De kosten van vervanging van het riool worden door [de zus] betwist; zij betwist de noodzaak van vervanging en de hoogte van de gestelde kosten daarvoor.
20. Het hof heeft over de verrekening van zakelijke lasten hiervoor al overwogen onder 13 en verwijst daarnaar. Ten aanzien van de kosten van vervanging van het riool overweegt het hof dat die vordering door [de zus] wordt betwist, in het kader van deze kort geding procedure niet is vast te stellen, en daarom niet voor verrekening in aanmerking komt. Voor zover [de broer] heeft bedoeld te stellen – hij verwijst naar een bij de inleidende dagvaarding gevoegd door hem opgesteld overzicht ‘schoonmaakkosten vast recht en elektriciteit’ – dat ook schoonmaakkosten, vast recht en elektriciteit voor verrekening in aanmerking komen gaat het hof hieraan voorbij nu hieromtrent verder niets door [de broer] is gesteld.
21. Het hof gaat aan het bewijsaanbod van [de broer] voorbij nu voor bewijslevering in kort geding, gezien de aard van die procedure, geen plaats is.
Slotsom
Uit het voorgaande volgt dat [de broer] geen bedragen kan verrekenen met het aan [de zus] verschuldigde bedrag. [de zus] heeft gesteld dat [de broer] van het door haar te executeren bedrag ad € 9.884,57 inmiddels een bedrag van € 2.906,54 aan haar heeft betaald. [de zus] is dan ook gerechtigd om de executie voort te zetten voor het nog resterende bedrag. Dit betekent dat de voorzieningenrechter ten onrechte de tenuitvoerlegging van de beschikking van de kantonrechter van 25 juni 2015, verbeterd op 28 augustus 2015, heeft geschorst voor zover deze een bedrag van € 2.906,54 te boven gaat. De vordering van [de broer] zal daarom alsnog worden afgewezen.
22. [de zus] heeft in de vijfde grief in het principaal appel aangevoerd dat de voorzieningenrechter ten onrechte de proceskosten tussen partijen heeft gecompenseerd. Zij acht het redelijk dat [de broer] in de proceskosten in beide instanties wordt veroordeeld.
23. [de broer] acht de beoordeling van de voorzieningenrechter hierover niet onbegrijpelijk. In het andere geval is een proceskostenveroordeling van [de zus] in de kosten van beide instanties aangewezen.
24. Het hof is van oordeel dat er gronden zijn om een proceskostenveroordeling in beide instanties uit te spreken. Tussen partijen zijn al vele procedures gevoerd. [de broer] is in deze procedure volledig in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarom [de broer] veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg en in hoger beroep.