Beoordeling van het hoger beroep
1. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
- de man veroordeeld tot het verlenen van medewerking aan de ontbinding van het tussen partijen bestaande Islamitisch huwelijk middels het binnen twee weken na de betekening van het vonnis per aangetekende post aan de vrouw verzenden van een door hem ondertekende brief met de navolgende tekst:
“Ondergetekende, de heer [de man] , wonende te ( [adres] , verklaart te willen scheiden van [de vrouw] en spreekt hierbij de talaq, de Islamitische echtscheiding, uit.”
- bepaald dat de man een dwangsom verbeurt van € 250,-- per dag dat hij met de nakoming van voormelde veroordeling in gebreke blijft, zulks met een maximum van € 5.000,--;
- het vonnis, voor het geval de man op de dag volgend op die waarop het maximale bedrag aan dwangsommen is verbeurd niet of niet volledig uitvoering heeft gegeven aan de hiervoor uitgesproken veroordeling, uitvoerbaar bij lijfsdwang verklaard en de vrouw verlof verleend om de man met behulp van de sterke arm van politie en justitie voor de duur van maximaal 90 dagen in gijzeling te doen stellen.
De man is in de proceskosten veroordeeld en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2. De man vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, onder
I primair alle vorderingen van de zijde van de vrouw afwijst, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad;
II de door de voorzieningenrechter bij het bestreden vonnis verleende uitvoerbaarverklaring bij voorraad, gedurende de loop van de procedure in hoger beroep schorst ex artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
3. De vrouw concludeert dat het bestreden vonnis in stand behoort te blijven, met veroordeling van de man in de kosten van het geding.
4. Het hof gaat uit van de volgende feiten:
Partijen, beiden oorspronkelijk afkomstig uit Afghanistan, zijn op [in] 2005 naar Nederlands recht met elkaar gehuwd. Tussen partijen is daarnaast een religieus huwelijk naar Sjiitisch-Islamitisch recht gesloten. Uit het huwelijk van partijen zijn twee kinderen geboren.
Bij beschikking van 29 juni 2015 heeft de rechtbank Midden-Nederland de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 2 juli 2015 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de gemeente Amersfoort.
De man heeft tot op heden geen medewerking verleend aan de ontbinding van het tussen partijen gesloten religieus huwelijk.
5. Het hof stelt voorop dat de weigering van de man om zijn medewerking te verlenen aan een ontbinding van het religieus huwelijk onrechtmatig is als dit in strijd komt met de zorgvuldigheid die hij in het maatschappelijk verkeer ten aanzien van zijn gescheiden echtgenote in acht behoort te nemen. Of van onrechtmatigheid sprake is zal afhangen van de omstandigheden van het geval, waaronder de mate waarin de vrouw bij uitblijven van een ontbinding van het religieus huwelijk in haar verdere levensmogelijkheden wordt beperkt, de aard en het gewicht van de bezwaren die bij de man tegen deze medewerking bestaan en de kosten die aan de medewerking zijn verbonden.
6. De eerste grief van de man is gericht tegen de vaststelling van de rechtbank dat het voortduren van het islamitisch huwelijk tussen partijen verstrekkende gevolgen heeft voor de vrouw, omdat zij ernstig in haar rechten en vrijheden wordt ingeperkt. De man betwist enerzijds dat voor de vrouw risico’s zouden bestaan dat zij zou worden blootgesteld aan maatregelen wegens overspel, bigamie of eerwraak, anderzijds stelt de man dat deze risico’s niet worden weggenomen door toewijzing van haar vordering. Door de man is echter niet bestreden dat de vrouw, zolang het religieuze huwelijk niet is ontbonden, naar het islamitisch recht als gehuwd beschouwd zal blijven. Vast staat dat de vrouw ook door de man zelf is bedreigd. De onderbouwing van deze grief door de man is niet consistent. De grief faalt.
7. Met de tweede grief bestrijdt de man dat zijn weigering om mee te werken aan de islamitische echtscheiding onzorgvuldig is. Hij voert aan dat de wijze waarop een islamitische echtscheiding tot stand komt gebaseerd is op vrijwilligheid en dat hij bereid is om vrijwillig mee te werken aan een echtscheiding bij een imam. Een niet-vrijwillige medewerking heeft niet de door de vrouw gewenste gevolgen.
Hij stelt verder dat een niet-moslim – de Nederlandse rechter – niet kan beslissen over het huwelijk van twee moslims. De vrouw heeft zelf gekozen voor het islamitisch huwelijk. Afgedwongen medewerking heeft voor de man negatieve gevolgen binnen zijn sociale omgeving.
8. Het hof overweegt als volgt. Aan de Nederlandse rechter ligt de vraag voor of het onthouden van medewerking door de man aan de islamitische echtscheiding een onrechtmatige daad jegens de vrouw oplevert. De ontbinding van dit huwelijk zelf ligt niet aan het hof voor. Dat de man bereid is vrijwillig mee te werken aan deze ontbinding blijkt niet: hij stelt dat hij gerechtigd is de echtscheiding te weigeren omdat de vrouw niet respectvol naar hem zou zijn geweest. Zij dient er voor te zorgen dat hem nog een bedrag dat door haar familie zou zijn geleend wordt terugbetaald. Van vrijwillige medewerking is geen sprake nu de man daar voorwaarden aan verbindt. De man heeft zijn stelling dat aan het verlenen van zijn medewerking aan de echtscheiding onder de huidige omstandigheden negatieve gevolgen voor hem zijn verbonden niet onderbouwd. Daarbij komt dat het aan de man zelf te wijten is dat het tot een afgedwongen medewerking is gekomen. Dat de vrouw zelf heeft gekozen voor het islamitisch huwelijk leidt niet tot een ander oordeel.
9. De man betoogt in zijn derde grief dat hij niet in staat is om uitvoering te geven aan het vonnis omdat hij geen getuigen, noch een imam kan vinden die willen meewerken aan een afgedwongen talaq.
Door de vrouw is deze grief gemotiveerd bestreden. De vrouw heeft twee getuigen met name genoemd die bereid zijn mee te werken aan de talaq. Het hof passeert deze grief dan ook.
10. Tot slot heeft de man zich nog beroepen op de negatieve gevolgen voor de kinderen doordat partijen door het bestreden vonnis en de executie van dwangsommen en lijfsdwang – verder – in de strijd raken. Het hof overweegt dat de man eraan voorbij gaat dat deze strijd juist ontstaat doordat hij de vrouw gevangen houdt in een huwelijk dat zij niet meer wenst. Het hof ziet geen aanleiding anders te beslissen ten aanzien van de uitgesproken maatregelen van dwangsommen en lijfsdwang.
11. Het hof concludeert dat alle grieven van de man falen en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
12. De man heeft bij zijn vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het bestreden vonnis gedurende de loop van de procedure in hoger beroep geen belang meer nu eindarrest wordt gewezen. Deze vordering wordt afgewezen.
13. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. Nu de grondslag van de toegewezen vordering is gelegen in onrechtmatig handelen van de man, acht het hof het niet aangewezen om, zoals gebruikelijk in procedures tussen (ex-)echtgenoten, de kosten tussen hen te compenseren. Het hof begroot de kosten op € 3.000,- (griffierecht € 318,- en 3 punten tarief € 894,-).