ECLI:NL:GHDHA:2018:2886

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
200.229.938/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De man vordert nakoming van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind, die is vastgesteld in eerdere beschikkingen van de rechtbank. De vrouw, de geïntimeerde, heeft zich gehouden aan de afspraken, maar stelt dat de omgangsregeling niet in het belang van het kind is, gezien de spanningen en angsten die zij ervaart in de omgang met de man. Het hof heeft vastgesteld dat het omgangshuis, Horizon, het dossier heeft gesloten en dat de man geen belang meer heeft bij het onderhavige beroep, omdat nakoming van de omgangsregeling thans onmogelijk is. Het hof heeft de grieven van de man verworpen en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 14 augustus 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht, team familie
Zaaknummer : 200.229.938/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/537287 / KG ZA 17-1161

arrest d.d. 14 augustus 2018

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.H.W.J. Hendriks te Vlaardingen,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. P. Hoogenraad te Rotterdam.

Het geding

De man is bij exploot van 18 december 2017 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 22 november 2017 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, team familie, gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
Het verzoek van de man om een spoedappel is afgewezen.
De man heeft in de appeldagvaarding drie grieven opgeworpen en heeft mondeling van eis geconcludeerd.
Bij memorie van antwoord d.d. 30 januari 2018 heeft de vrouw de grieven bestreden.
Het verzoek van de vrouw om een comparitie van partijen te gelasten is door het hof afgewezen.
Op verzoek van de man heeft op 18 mei 2018 een pleidooi plaatsgevonden. Beide partijen waren, vertegenwoordigd door hun advocaat die overeenkomstig hun pleitnotities hebben gepleit, aanwezig.
Daarna heeft alleen de man zijn procesdossier overgelegd – met instemming van de vrouw ter zitting – en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. De door de voorzieningenrechter vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan.
Beslissing voorzieningenrechter
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter:
- de vordering van de man tot nakoming van de omgangsregeling afgewezen,
- de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
- de stukken in handen van de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht gesteld, met het verzoek om aanvullend onderzoek of andere bemoeienis met betrekking tot de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht en het rapport dienaangaande tegen de datum van een zitting waarop de omgangsregeling in de door de man ingestelde bodemprocedure met zaak-/rekestnummer C/10/475095 / FA RK 15-3325 wordt behandeld aan de rechtbank (en zo mogelijk in het kader van de behandeling van de zaak in hoger beroep bij het hof) te doen toekomen,
- het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3. De man vordert in hoger beroep om uitvoerbaar bij voorraad, voor zover de wet zulks toelaat:
het vonnis d.d. 22 november 2017 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen te vernietigen, en opnieuw recht doende, de vorderingen van de man alsnog toe te wijzen.
4. De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het vonnis van de voorzieningenrechter te Rotterdam d.d. 22 november 2017 waarvan beroep, veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep, althans een zodanige beslissing als het hof in goede justitie geraden acht.
Het geschil
5. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie op [in] 2013 te [plaatsnaam] is geboren de minderjarige [volgt naam kind] , hierna: de minderjarige.
De man wenst alsnog nakoming van de omgangsregeling zoals neergelegd in de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2017 en 25 juli 2017 inhoudende dat de man (voorlopig) contact kan hebben met de minderjarige bij Horizon Rotterdams Omgangshuis (hierna: Horizon).
Standpunten partijen
6. De man is van mening dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verzoek van de man om de stukken bij brief van 7 november 2017 buiten beschouwing te laten ter zijde heeft geschoven en op deze stukken haar beslissing heeft gebaseerd, zonder dit besluit in haar vonnis te motiveren. Voorts is ten onrechte door de voorzieningenrechter vastgesteld dat de reden voor het niet naleven van de omgangsregeling in hoofdzaak wordt veroorzaakt door angst en spanningen bij de vrouw. Tot slot heeft de voorzieningenrechter ten onrechte de gevraagde nakoming op straffe van een dwangsom afgewezen. Ter zitting verklaart de advocaat van de man desgevraagd dat nakoming van de omgangsregeling in de vorm van de verwijzing naar Horizon niet meer aan de orde is, maar stelt zich op het standpunt dat de inhoud van de beslissing moet worden hersteld ten aanzien van de daarin opgenomen feiten en overwegingen.
7. De vrouw stelt zich op het standpunt dat zij zich gehouden heeft aan de beschikking van de rechtbank door te verschijnen op de afspraak bij Horizon. Door de angsten en spanningen van de vrouw jegens de man is Horizon tot de conclusie gekomen dat zij geen omgangsregeling tot stand konden brengen. De vrouw is van mening dat het niet in het belang van de minderjarige is om het door de man gewenste contact onder de huidige omstandigheden af te dwingen. Ten slotte stelt de vrouw dat deze procedure achterhaald is omdat Horizon inmiddels het dossier gesloten heeft en de zaak terug heeft verwezen naar de rechtbank.
Belang
8. De man heeft in hoger beroep een vonnis van 12 juni 2017 van de rechtbank Rotterdam overgelegd. Dit betreft een vonnis in een procedure tussen partijen ten aanzien van de omgang tussen de man en de minderjarige.
9. Uit voornoemde vonnissen van 12 juni 2017 en 25 juli 2017 blijkt dat de man in de gelegenheid is gesteld om contact te hebben met de minderjarige bij Horizon. Het hof is van oordeel dat nu vaststaat dat Horizon het dossier inmiddels gesloten heeft en de zaak heeft terugverwezen naar de rechtbank, nakoming van de verwijzing naar Horizon zoals de man vordert inmiddels onmogelijk is geworden.
10. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man geen belang meer heeft bij het onderhavige appel. De grieven hoeven daarom geen behandeling omdat, ook al zouden zij slagen, dit niet tot vernietiging van het bestreden vonnis zou kunnen leiden nu het dictum niet anders zou kunnen komen te luiden dan dat van het bestreden vonnis, te weten de afwijzing van de vorderingen van de man. Voor de beoordeling van de juistheid van de in het bestreden vonnis opgenomen feiten en overwegingen zoals de man met zijn grieven beoogt, ziet het hof gelet op het voorgaande geen mogelijkheid. Het bovenstaande leidt dan ook tot verwerping van het hoger beroep.
Proceskosten
11. Nu het een procedure in de familierechtelijke sfeer betreft, ziet het hof geen aanleiding om de man, zoals door de vrouw gevorderd, in de proceskosten in het hoger beroep te veroordelen en zal deze kosten compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
verwerpt het beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Stollenwerck, A. Zonneveld, en A.R.J. Mulder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.