ECLI:NL:GHDHA:2018:2884

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
200.241.585/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor het plaatsen en snoeien van leibomen door huurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Woonstichting Stek tegen C.I. Woensdregt met betrekking tot de plaatsing en het onderhoud van leibomen in de tuin van de huurder. De zaak is behandeld door het Gerechtshof Den Haag, dat op 6 november 2018 uitspraak deed. De kern van het geschil betreft de vraag of de huurder toestemming van de verhuurder nodig heeft voor het plaatsen van leibomen en of deze leibomen moeten worden gesnoeid omdat zij overlast veroorzaken. Tijdens een comparitie op 26 september 2018 hebben beide partijen verzocht om toelating tot de Second Opinion-procedure, die is toegestaan. Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de kantonrechter zijn vastgesteld in het bestreden vonnis van 2 mei 2018. Het hof oordeelt dat de leibomen overlast veroorzaken voor de bovenburen, die hierdoor een verminderd uitzicht hebben. De huurder heeft niet gerechtvaardigd dat de leibomen hoger zijn gegroeid om het zicht op een bus te ontnemen. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter voor zover de subsidiaire vordering van Stek is afgewezen en wijst deze vordering alsnog toe, met een dwangsom van € 200,- per week tot een maximum van € 2.000,-. Tevens wordt Stek gemachtigd om de tuin te betreden indien Woensdregt in gebreke blijft. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.241.585/01
Zaaknummer rechtbank : 6511341/CV EXPL 17-5818

arrest van 6 november 2018

inzake

Woonstichting Stek,

gevestigd te Lisse,
appellante,
hierna te noemen: Stek,
advocaat: mr. K.A.M. Jaspers te Rotterdam,
tegen

C.I. Woensdregt,

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: Woensdregt,
advocaat: mr. A.M. van Steenes te Leiden.

Het geding

Voor het procesverloop tot aan het tussenarrest van 24 juli 2018 verwijst het hof naar dat arrest. Bij dat arrest is een comparitie van partijen bevolen, die op 26 september 2018 heeft plaatsgevonden. Tijdens die comparitie is namens beide partijen toelating verzocht tot de Second Opinion-procedure (hierna: SO-procedure) met betrekking tot de primaire vordering en de eerste subsidiaire vordering van Stek in eerste aanleg (de vorderingen onder 1. en 2. op pagina 9 en onder 1. en 2. op pagina 10 van de dagvaarding in eerste aanleg). Dit betreft de vorderingen om (primair) de vier leibomen in de achtertuin te verwijderen danwel (subsidiair) deze te snoeien zodat zij alle vier niet boven de balkonvloer van de bovenburen uitkomen, op straffe van verbeurte van dwangsommen. De overige vorderingen (zowel de overige vorderingen van Stek in conventie als de vorderingen van Woensdregt in reconventie) zijn ingetrokken. Het verzoek toegelaten te worden tot de SO-procedure is toegestaan, waarna arrest is bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

1. Met hun verzoek toegelaten te worden tot de SO-procedure hebben partijen ingestemd met het Second Opinion-reglement (hierna: SO-reglement) en worden zij geacht de conclusie van eis en conclusie van antwoord als bedoeld in artikel 347, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te hebben genomen (vgl. artikel 3.3 en artikel 3.4 van het SO-reglement). Op grond van artikel 3.3 van het SO-reglement geldt als enige grief van Stek tegen het bestreden vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2018, dat de kantonrechter niet heeft beslist overeenkomstig haar vorderingen in eerste aanleg met betrekking tot de leibomen. Partijen hebben ermee ingestemd dat het hof de zaak beoordeelt in de stand waarin deze zich bevond op het tijdstip waarop het bestreden vonnis werd gevraagd (vgl. artikel 3.6 van het SO-reglement). De zaak in hoger beroep wordt dus beoordeeld aan de hand van de stukken in eerste aanleg, met inachtneming van de grief.
2. Het hof gaat uit van de feiten vastgesteld door de kantonrechter in het bestreden vonnis.
3. Het hof neemt de overwegingen van de kantonrechter op pagina 3 tot en met 5 van het bestreden vonnis onder “
de leibomen” over en maakt deze tot de zijne, met uitzondering van de laatste alinea (die begint met “
Met betrekking tot de subsidiaire vordering” op pagina 4 en eindigt met “
Ter plaatse heeft de kantonrechter kunnen constateren dat Woensdregt hieraan heeft voldaan door de leibomen te laten snoeien” op pagina 5). Anders dan de kantonrechter in deze laatste alinea heeft overwogen, heeft Stek naar het oordeel van het hof voldoende gesteld voor toewijzing van de eerste subsidiaire vordering (de vordering onder 1. en 2. op pagina 10 van de dagvaarding in eerste aanleg). Immers, Woensdregt zelf heeft aangegeven dat zij één van de leibomen hoger laat groeien om te verhinderen dat haar bovenburen uitzicht hebben op de bus die zij gebruikt voor het vervoer van haar zieke dochter, wanneer die op de openbare weg (op een speciale parkeerplaats) is geparkeerd. Daarmee staat vast dat de bovenburen een verminderd uitzicht hebben. Naar het oordeel van het hof wordt dit verminderde uitzicht niet gerechtvaardigd door de bedoeling van Woensdregt om haar bovenburen zo het zicht op de bus te ontnemen. Het staat immers vast dat de bovenburen ondanks de hoger groeiende leiboom de bus kunnen bekijken, als zij dat willen. Door deze leiboom hoger te laten groeien veroorzaakt Woensdregt dus een niet gerechtvaardigde vorm van overlast, waartegen Stek kan optreden op grond van artikel 6.6 van de toepasselijke algemene huurvoorwaarden en artikel 7:213 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4. Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis gedeeltelijk zal worden vernietigd, voor zover daarbij de eerste subsidiaire vordering van Stek is afgewezen. Het hof zal op dat punt opnieuw recht doen en deze vordering alsnog toewijzen. Gelet op de omstandigheden van deze zaak, waaronder de aard van de overlast, acht het hof het redelijk de gevorderde dwangsommen te matigen tot € 200,- per
weekdat Woensdregt in gebreke blijft aan het vonnis te voldoen, met een maximum (zoals gevorderd) van € 2.000,-.
Het hof ziet aanleiding om in hoger beroep de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 2 mei 2018, uitsluitend voor zover daarbij de subsidiaire vordering van Stek onder 1. en 2. op pagina 10 van de dagvaarding in eerste aanleg is afgewezen,
en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt Woensdregt om binnen twee weken na betekening van dit arrest, de leiboom (dan wel leibomen) in de achtertuin behorende tot het gehuurde aan de [adres] waarvan de takken boven de balkonvloer van de bovenburen uitkomen, te snoeien tot een zodanige hoogte dat de takken van die boom (dan wel bomen) niet boven die balkonvloer uitkomen, en alle leibomen in de achtertuin op een hoogte te houden waarbij de takken van die bomen niet boven die balkonvloer uitkomen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 200,- per week voor iedere week dat Woensdregt in gebreke blijft aan dit arrest te voldoen, met een maximum van € 2.000,-;
- machtigt Stek (of een door Stek ingeschakelde derde), voor het geval Woensdregt in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen en het maximum van € 2.000,- aan dwangsommen is verbeurd, om de achtertuin behorende tot het gehuurde aan de [adres] te (laten) betreden, teneinde hetgeen waartoe Woensdregt hiervoor is veroordeeld, op kosten van Woensdregt uit te (laten) voeren, voor zover nodig bij herhaling;
- compenseert de kosten in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. P. Glazener, G. Dulek-Schermers en A.A. Muilwijk-Schaaij en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2018 in aanwezigheid van de griffier.