Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
komen, of
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, na een echtscheiding tussen de ouders. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, betwistte de toekenning van het gezag aan de moeder en de ontzegging van het omgangsrecht. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag over de kinderen zou krijgen, en dat de vader geen omgang meer had met hen. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij een risico vormde voor de kinderen en dat de moeder hem onterecht zwart maakte. De moeder daarentegen stelde dat de vader bedreigend gedrag vertoonde en dat omgang met hem niet in het belang van de kinderen was. Het hof oordeelde dat er geen zwaarwegende belangen waren die wijziging van het gezag rechtvaardigden en dat beide ouders met het gezag over de kinderen belast moesten blijven. Tevens werd een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader geleidelijk weer contact met de kinderen kan krijgen. Het hof legde een dwangsom op aan de moeder voor het geval zij niet meewerkte aan de omgangsregeling. De beschikking van de rechtbank werd in zoverre vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.