ECLI:NL:GHDHA:2018:2881

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
200.221.647/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en omgangsregeling van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezags- en omgangsregeling van twee minderjarige kinderen, na een echtscheiding tussen de ouders. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, betwistte de toekenning van het gezag aan de moeder en de ontzegging van het omgangsrecht. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag over de kinderen zou krijgen, en dat de vader geen omgang meer had met hen. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat hij een risico vormde voor de kinderen en dat de moeder hem onterecht zwart maakte. De moeder daarentegen stelde dat de vader bedreigend gedrag vertoonde en dat omgang met hem niet in het belang van de kinderen was. Het hof oordeelde dat er geen zwaarwegende belangen waren die wijziging van het gezag rechtvaardigden en dat beide ouders met het gezag over de kinderen belast moesten blijven. Tevens werd een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de vader geleidelijk weer contact met de kinderen kan krijgen. Het hof legde een dwangsom op aan de moeder voor het geval zij niet meewerkte aan de omgangsregeling. De beschikking van de rechtbank werd in zoverre vernietigd, maar voor het overige bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.221.647/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 15-7230
zaaknummer rechtbank : C/09/496393
beschikking van de meervoudige kamer van 31 oktober 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. F.V. Marquenie te Groningen,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende op een geheim adres,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.R.P. Hoppenbrouwers te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te [plaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 23 mei 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 21 augustus 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 19 oktober 2017 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 6 september 2017 met bijlagen, ingekomen op 6 september 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 7 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op 8 mei 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 8 mei 2018 met bijlagen, ingekomen op 8 mei 2018;
- een brief van de zijde van de vader van 9 mei 2018, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de moeder van 12 december 2017 met bijlagen, ingekomen op 13 december 2017;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 22 augustus 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een faxbericht van de zijde van de vader van 28 augustus 2018 zonder bijlagen, ingekomen op 39 augustus 2018;
Op 6 november 2017 is bij het hof een brief van de raad van 3 november 2017 ingekomen naar aanleiding van een ingediende klacht van de vader.
Voorts is bij het hof op 6 november 2017 een brief binnengekomen van de raad, gedateerd 3 november 2017 en op 22 november 2017 een brief van de raad van 21 november 2017,met bijlage.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 6 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat alsmede door [advocaat in de strafrechtprocedure] , advocaat in de strafrechtprocedure;
- de moeder, bijgestaan door mr K. van der Meij (kantoorgenoot van mr. M.R.P. Hoppenbrouwers);
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
- Partijen zijn gehuwd geweest van 9 september 2009 tot 24 juli 2015.
- Zij zijn de ouders van de volgende thans nog minderjarige kinderen [de minderjarige 1] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] en [de minderjarige 2] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen de minderjarigen);
- De minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- Bij de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland locatie Groningen d.d. 21 juli 2015 waarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken is bepaald dat het ouderschapsplan deel uitmaakt van de beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, met wijziging in zoverre van de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 21 juli 2015 en het daaraan gehechte echtscheidingsconvenant met het ouderschapsplan, bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen. Voorts is de vader het recht op omgang met voornoemde minderjarigen ontzegd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, een deskundige te benoemen ex artikel 810a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna: Rv. Voorts verzoekt de vader de bestreden beschikking te vernietigen.
4.3
De moeder verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen en het beroep van de vader af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De vader voert in hoger beroep - kort samengevat - het volgende aan. De vader meent dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag over de minderjarigen zal toekomen. Ter toelichting stelt de vader dat de rechtbank zich baseert op het raadsrapport van 1 februari 2017, maar hij kan zich niet verenigen met de wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd en de gevolgtrekkingen die de raad uit dat onderzoek trekt. De rechtbank spreekt in de beoordeling over traumabehandeling. De term trauma is geïntroduceerd door [naam] van het JGT maar zij is niet bevoegd een dergelijke diagnose te stellen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de moeder mede vanwege het wantrouwen en angst voor het contact met de vader hulpverlening nodig heeft, gericht op traumaverwerking en het stabiliseren van de thuissituatie. De vader heeft de minderjarigen sinds 16 januari 2016 niet meer gezien, sinds 17 juni 2016 niet meer gesproken en hij heeft voor het laatst in november 2016 contact met de moeder gehad. Vanaf het moment dat de vader heeft gezegd dat hij zijn gezag niet op wil geven heeft de moeder de vader zwart gemaakt en beschuldigd zonder ook maar enige onderbouwing, aldus de vader.
5.2
De moeder stelt zich op het standpunt dat de manier van communiceren (het sturen van kaarten die de moeder als zeer bedreigend heeft ervaren) en waarvoor de vader is aangehouden door de politie met zich brengt dat partijen niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening. De vader is in de tegen hem lopende strafzaak geschorst onder de voorwaarde dat hij op geen enkele wijze contact met de moeder en de minderjarigen mag opnemen. Er is al langere tijd geen communicatie met de vader en gezien de inhoud van de kaarten mag niet worden verwacht dat de moeder in de toekomst opnieuw contact gaat onderhouden. De feitelijke situatie is dat de moeder inmiddels alle beslissingen neemt en het is in het belang van de minderjarigen dat die situatie ook in juridische zin geformaliseerd wordt.
5.3
De raad heeft ter zitting verklaard dat het beeld van de totale situatie is dat er veel onduidelijkheden zijn, doordat er een tijd geen onderzoek is gedaan. De algemene indruk van de raad is dat de situatie nog hetzelfde is als anderhalf jaar geleden.
5.4
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) in verbinding met artikel 1:251a BW kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter bepaalt dat het gezag over een kind aan één ouder toekomt, indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zal raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou
komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat er geen zwaarwegende belangen of ernstige bezwaren zijn gebleken voor de minderjarigen die moeten leiden tot eenhoofdig gezag. Hoewel er sprake is van een gebrekkige en moeizame communicatie, heeft de vader de moeder uiteindelijk niet belet om belangrijke beslissingen voor de minderjarigen te nemen. Het is het hof gebleken dat de vader een betrokken vader is die evenals de moeder zijn ouderlijke verantwoordelijkheid neemt ten behoeve van de minderjarigen. Ter zitting heeft de vader blijk gegeven van voldoende inzicht in het vooropstellen van de belangen van de minderjarigen en in het uitvoeren van het gezamenlijk gezag. Hierbij benadrukt het hof dat partijen als ouders in staat moeten worden geacht hun verantwoordelijkheid zowel individueel als samen daarin te nemen. Voor zover nog van belang, uit het deskundigenrapport d.d. 13 juli 2018, overgelegd door de vader bij het journaalbericht van 22 augustus 2018, blijkt dat het handschrift op de kaarten die de moeder als bedreigend heeft ervaren niet van de vader is, terwijl ook anderszins niet kan worden vastgesteld dat de vader voor het verzenden van die kaarten verantwoordelijk is.
5.6
Nu op grond van het voorgaande niet is komen vast te staan dat er een onaanvaardbaar risico is dat bij handhaving van het gezamenlijk gezag van partijen de minderjarigen klem of verloren raken tussen de ouders en ook overigens geen sprake is van feiten en omstandigheden die er toe leiden dat wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, is het hof, anders dan de rechtbank, van oordeel dat beide ouders met het gezag over hen belast dienen te blijven. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook in zoverre vernietigen en het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag alsnog afwijzen.
Omgang
5.7
De vader meent dat de rechtbank de vader ten onrechte de omgang met de minderjarigen (voor onbepaalde tijd) heeft ontzegd. Ook die beslissing is op het raadsrapport gebaseerd. De beslissing is onder andere gegrond op het feit dat de minderjarigen al geruime tijd geen contact meer hebben met de vader. Voor de vader is dat onbegrijpelijk. Ter zitting van 7 juli 2016 is de vader door de raad en de rechter geprezen voor het feit dat hij pas op de plaats heeft gemaakt met betrekking tot het afdwingen van omgang. Dat is voor de vader zwaar geweest. Na aanvang van de behandeling van de minderjarigen zou de omgang met hulp van [jeugdzorg] worden opgebouwd. Nog geen 3 weken na de zitting kreeg de vader van [jeugdzorg] het bericht dat de moeder de minderjarigen van de wachtlijst had gehaald. Ook hier wordt gesproken over spanning en onrust bij de moeder maar de vader heeft derhalve vanaf 2016 geen contact meer. Sinds de minderjarigen alleen bij de moeder wonen gaat het niet goed met ze. Volgens de vader heeft de moeder de vader in het bijzijn van de minderjarigen zwart gemaakt en hen angst voor hem aangepraat. De moeder heeft de minderjarigen verteld dat de vader hen als baby heeft mishandeld en wellicht seksueel heeft misbruikt. De vader kan zich niet langer aan de indruk onttrekken dat de moeder de oorzaak is van de problematiek van de minderjarigen.
5.8
De moeder deelt de stelling dat de raad geen deugdelijk rapport heeft afgeleverd niet en de moeder verwijst naar de pleitnota van haar advocaat van 20 maart 2017. Zij verenigt zich met het rapport en de adviezen. De moeder betwist de vader zwart te hebben gemaakt in het bijzijn van de minderjarigen of hen angst voor de vader te hebben aangepraat. De inhoud van de bij haar bezorgde kaarten heeft de moeder als zeer bedreigend ervaren en dat heeft een grote weerslag op zowel haar als de minderjarigen. De moeder heeft wel degelijk angst voor de vader maar dat is een rechtstreeks gevolg van het handelen van de vader. Het is niet in het belang van de minderjarigen dat zij contact hebben met een vader die hun moeder bedreigt, aldus de moeder.
5.9
Het hof heeft in dit kader geconstateerd dat partijen in 2015 een echtscheidingsconvenant hebben opgesteld, waarbij beschuldigingen in het verleden (onder meer een vermoeden van seksueel misbruik) nooit ter sprake zijn gekomen. Gebleken is dat in de loop der tijd de bezwaren van de moeder ten opzichte van de vader steeds uitgebreider zijn geworden, daar waar de moeder de enige bron is waarop in dit kader kan worden teruggevallen. Andere objectief verifieerbare bronnen ter ondersteuning van de verhalen en de bezwaren van de moeder zijn er niet. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder onvoldoende aangetoond dat er contra-indicaties zijn voor omgang tussen de minderjarigen en de vader. Ten aanzien van de aangifte tegen seksueel misbruik zal de vader nog gehoord worden als informant en niet als verdachte. Zoals hierboven genoemd, ten aanzien van de aangifte wegens bedreiging van de moeder heeft het handschriftonderzoek uitgewezen dat het handschrift op de rouwkaarten niet van de vader afkomstig is. De vader heeft zich in het belang van de minderjarigen geruime tijd teruggetrokken en is bereid om alle hulp te omarmen die nodig is om contactherstel mogelijk te maken. Het hof neemt verder in aanmerking dat ter zitting aan beide ouders is gevraagd wat hun liefste wens is om de impasse te doorbreken. De vader heeft in dit kader verklaard dat ondanks alles een goede samenwerking met de moeder belangrijk is omwille van de minderjarigen en dat wat hem betreft de minderjarigen twee huizen en twee tehuizen hebben. De moeder heeft in dit kader alleen verklaard dat zij de veiligheid van de minderjarigen het belangrijkste vindt, hetgeen naar het oordeel van het hof mede in het licht bezien van de overige omstandigheden geen, althans onvoldoende blijk geeft van het belang van de minderjarigen. Dat de moeder het niet wenselijk vindt dat er omgang plaatsvindt, is geen grond om de vader de omgang te ontzeggen. De ouders dienen beiden hun verantwoordelijkheid te nemen voor datgene dat in deze situatie nodig is om de omgang tussen de minderjarigen en de vader te realiseren. Daartoe geeft het hof partijen in overweging dat het in het belang van de minderjarigen is dat zij samen begeleiding zoeken bij het opstarten van de omgangcontacten en dat zij trachten om de onderlinge verstandhouding te verbeteren.
5.1
Het hof acht het in het belang van de minderjarigen om de volgende omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vast te stellen:
- eerst gedurende zes weken een middag;
- daarna gedurende zes weken een dag;
- daarna één weekend per veertien dagen, alsmede vanaf juli 2019 de helft van de vakanties.
Dwangsom
5.11
Het hof ziet mede gezien de houding van de moeder aanleiding aan het medewerken van de moeder aan de omgangsregeling ambtshalve een dwangsom te verbinden. Het hof stelt een dwangsom vast van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de door het hof vastgestelde omgangsregeling, tot een maximum van € 10.000,-.
Ondertoezichtstelling
5.12
De vader voert ten slotte aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen gronden voor een ondertoezichtstelling van de minderjarigen aanwezig zijn omdat voor de zorgen die er zijn hulpverlening in het vrijwillig kader kan worden ingezet. Ter toelichting stelt de vader dat de minderjarigen in hun ontwikkeling worden bedreigd. Door valse uitlatingen van de moeder hebben de kinderen aanzienlijke schade opgelopen en de vader vreest voor een verdere bedreiging in hun ontwikkeling. Vanaf december 2015 wil de vader hulp voor de kinderen en ondanks het feit dat de moeder zou meewerken heeft zij dat niet gedaan. Indien de vader geen gezag heeft vreest hij dat de geboden hulp niet tegemoet komt aan hun belangen. De vader wil dat er kritisch gekeken wordt naar de hulp die de kinderen krijgen om verdere schade te voorkomen. De moeder informeert en consulteert de vader niet meer sinds hun uiteengaan. De moeder heeft de minderjarigen uit het leven van de vader gebannen en de vader heeft er geen enkel vertrouwen in dat de moeder zich zal inspannen om het contact te herstellen of te stimuleren.
5.13
De moeder stelt zich ten aanzien van het verzoek tot ondertoezichtstelling op het volgende standpunt. Partijen erkennen dat er problemen zijn met betrekking tot de minderjarigen en erkennen dat zij hulp nodig hebben. De moeder ontkent echter dat zij valse uitlatingen aan- of in het bijzijn van de minderjarigen doet waardoor zij aanzienlijke schade hebben opgelopen. De minderjarigen hebben momenteel hulp in het vrijwillig kader. De hulp wordt geboden door professionele partijen die volgens de kwaliteitsnormen werken en wordt zo nodig aangepast/gewijzigd. De moeder accepteert die hulp ook zodat een ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is.
5.14
De raad vindt het moeilijk aan te geven of er sprake is van een ernstige dreiging. De raad ziet het liefst eerst een goed onderzoek. De raad steunt verder het idee van een benoeming van een bijzondere curator, zoals ter zitting is geopperd. Het klem en verloren criterium acht de raad wel van toepassing, maar de recente informatie is onduidelijk. Nieuwe informatie heeft de raad niet voorhanden.
5.15
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 1:255 lid 1 BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.16
Op basis van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank op de juiste gronden heeft geoordeeld en beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden over en maakt ze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een andere beslissing leiden. Het hof neemt daarbij in het bijzonder in aanmerking dat de raad niet heeft kunnen vaststellen of er thans sprake is van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarigen, en het hof daarvan ook overigens niet genoegzaam is gebleken. Het hof is derhalve van oordeel dat op dit moment niet is aangetoond dat er gronden aanwezig zijn voor een ondertoezichtstelling. Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen.
Nader onderzoek
6.1
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling voldoende voorgelicht, zodat geen noodzaak bestaat om een nader onderzoek te gelasten.
Conclusie
7.1
Mitsdien wordt als volgt beslist. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking, voor zover daarbij is bepaald dat aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen en voor zover daarbij de vader het recht op omgang met de minderjarigen is ontzegd, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het verzoek van de moeder tot wijziging van het gezamenlijk gezag in eenhoofdig gezag;
stelt een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen vast:
- eerst gedurende zes weken een middag per week met ingang van de datum van deze beschikking, telkens van 13.00 uur tot 18.00 uur;
- daarna gedurende zes weken een dag per week, telkens van 09.00 uur tot 18.00 uur;
- daarna één weekend per veertien dagen telkens van vrijdagavond na schooltijd tot zondag 18.00 uur, alsmede vanaf juli 2019 de helft van de vakanties;
veroordeelt de moeder tot betaling aan de vader van een dwangsom van € 250,- per keer dat de moeder in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan de door het hof vastgestelde omgangsregeling, tot een maximum van € 10.000,-;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, O.I.M. Ydema en A.J. van Montfoort, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 31 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.