Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Feiten
geldlening [... Talen]”.
3.Het geschil en de procedure in eerste aanleg
4.Beoordeling van het hoger beroep
geldlening [... Talen]”) erop dat Hamburger Talen geld aan [appellant] heeft geleend. Het overgemaakte bedrag komt bovendien overeen met het in de akte vermelde leningbedrag van € 10.000. Verder is van belang dat [appellant] bij brief van 1 december 2013 de arbeidsovereenkomst met Hamburger Talen heeft opgezegd en daarbij heeft verklaard het volledige loon, etc. te hebben ontvangen. Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat deze verklaring onbegrijpelijk is (memorie van grieven onder 11). Het is heel wel mogelijk dat een werknemer bij de vrijwillige opzegging van een arbeidsovereenkomst geen nadere (loon)aanspraken jegens zijn werkgever heeft. Ter zijde wordt er in dit verband op gewezen dat Hamburger Talen uiteen heeft gezet dat [appellant] als manager al jaren iedere week de kas opmaakte en iedere week zelf zijn weeksalaris uit de kas nam en dat daarop drie maal – in verband met een hypotheekaanvrage – een uitzondering is gemaakt door per bank een maandsalaris te betalen. [appellant] heeft dit weliswaar in hoger beroep betwist, maar slechts in algemene bewoordingen en zonder toe te lichten hoe de salarisbetaling dan wel in het algemeen verliep. Dit had wel van hem verwacht mogen worden. [appellant] heeft ook geen enkele andere onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij nog aanspraak had op achterstallig loon vanaf mei 2013. Zo heeft [appellant] niet gesteld – of stukken in het geding gebracht waaruit blijkt – dat hij Hamburger Talen tijdens zijn dienstverband ooit heeft aangesproken in verband met achterstallig loon. Daarbij verdient nog opmerking dat [appellant], die naar zijn zeggen nog een bedrag van € 15.026,06 aan achterstallig loon tegoed had, niet op een voldoende duidelijke wijze heeft toegelicht waarom hij in het kader van de beëindiging van het dienstverband – zonder enig voorbehoud – genoegen zou hebben genomen met uitbetaling van twee derde van dit bedrag. In dit verband wijst het hof erop dat de in de memorie van grieven onder 31 betrokken stelling van [appellant] dat hij ten tijde van de beëindiging van het dienstverband (ten onrechte) in de veronderstelling verkeerde dat hij nog circa € 10.000 aan loon tegoed had, niet in overeenstemming is met het in eerste aanleg gevoerde betoog dat hij nog salaris tegoed had vanaf mei 2013 (conclusie van antwoord onder 4), hetgeen een aanzienlijk hoger bedrag is dan € 10.000. Bovendien heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij € 10.000 nodig had voor de door hem beoogde start van een restaurant en dacht dat hij nog € 11.000 à € 12.000 tegoed had aan loon. In het licht van deze eerdere verklaringen behoefde zijn nadien betrokken stelling dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij (slechts) € 10.000 tegoed had, een nadere motivering, die echter niet is gegeven. Het hof gaat daarom aan deze stelling als onvoldoende gemotiveerd voorbij. Ten slotte is van belang dat [appellant], uitgaande van zijn lezing, niet heeft toegelicht waarom partijen ervoor hebben gekozen een verplichting ter zake van betaling van achterstallig loon te gieten in de vorm van een overeenkomst van geldlening, waardoor een schuld aan [appellant] veranderde in een schuld van [appellant]. Dat had, nu een dergelijke keuze niet bepaald voor de hand ligt, wel op zijn weg gelegen, temeer nu hij er op hamert dat de geldleningsovereenkomst moet worden bezien in samenhang met de opzeggingsverklaring van dezelfde datum; de mededeling van [appellant] in die opzeggingsverklaring dat hij zijn complete salaris etc. heeft ontvangen en niets meer te vorderen heeft zou dan ten minste gepaard moeten gaan met een ontheffing van de terugbetalingsverplichting uit hoofde van de geldleningsovereenkomst.
vandeze geldleningsovereenkomst” (onderstreping hof), maar ook in de plaats waar artikel 6.2 is opgenomen, te weten vóór artikel 6.3, waarin is bepaald op welke wijze [appellant] de verschuldigde bedragen dient te voldoen. Nu Hamburger Talen geen omstandigheden of argumenten heeft aangevoerd die een andere uitleg (overeenkomstig de Haviltex maatstaf) ondersteunen en evenmin een bewijsaanbod heeft gedaan, volgt het hof [appellant] in de door hem verdedigde uitleg van artikel 6.2.