ECLI:NL:GHDHA:2018:2872

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 juni 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
200.211.562/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering uit hoofde van overeenkomst van geldlening tussen werknemer en werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een eindvonnis van de kantonrechter in Den Haag, waarin werd geoordeeld dat er een overeenkomst van geldlening tot stand was gekomen tussen [appellant] en Hamburger Talen B.V. [appellant] had in eerste aanleg betwist dat de handtekening onder de leningsovereenkomst van hem afkomstig was, maar de kantonrechter oordeelde op basis van een deskundigenrapport dat dit wel het geval was. De kantonrechter veroordeelde [appellant] tot betaling van € 11.800 aan Hamburger Talen, die een bedrag van € 10.000 als geldlening had verstrekt. In hoger beroep heeft [appellant] de vernietiging van het vonnis van de kantonrechter gevorderd, stellende dat de betaling van € 10.000 niet als een lening, maar als achterstallig loon moet worden beschouwd. Het hof oordeelt dat [appellant] onvoldoende heeft onderbouwd dat de leningsovereenkomst niet geldig is en dat de verklaring in de opzeggingsbrief niet in strijd is met de leningsovereenkomst. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [appellant] af. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.211.562/01
Zaaknummer rechtbank : 4176537/15-15897
arrest van 19 juni 2018
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant]
advocaat: mr. P.H.J. Körver te Den Haag,
tegen
Hamburger Talen B.V., tevens h.o.d.n. Grand-Café Vitesse,gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Hamburger Talen,
advocaat: mr. O. Sahin te Den Haag.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 13 februari 2017 is [appellant] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Den Haag, team kanton, locatie Den Haag (hierna: de kantonrechter), tussen partijen gewezen eindvonnis van 14 november 2016. Bij arrest van 2 mei 2017 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie heeft plaatsgevonden op 6 juli 2017. Van de comparitie is een proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven met producties drie grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met producties heeft Hamburger Talen de grieven bestreden. Daarna heeft [appellant] een akte genomen, waarna Hamburger Talen een antwoordakte tevens vermeerdering van eis heeft genomen. Ten slotte heeft [appellant] bij akte gereageerd op de vermeerdering van eis.
1.2.
Vervolgens zijn de stukken overgelegd en is een datum voor arrest bepaald.

2.Feiten

2.1.
De door de kantonrechter in het tussenvonnis van 22 oktober 2015 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2.2.
[appellant] is tot en met 30 november 2013 in dienst geweest bij Hamburger Talen. Hij was werkzaam in Grand-Café Vitesse.
2.3.
Op 22 november 2013 heeft Hamburger Talen een bedrag van € 10.000 overgemaakt naar [appellant]. Op het bankafschrift van deze overschrijving is vermeld “
geldlening [... Talen]”.
2.4.
[appellant] heeft een document, gedateerd 1 december 2013, ondertekend. Daarin is het volgende vermeld:
“Hierbij zeg ik mijn werkzaamheden op per 01-12-2013 bij Grand café restaurant Vitesse.
Bij deze verklaar ik dat ik al mijn salarissen vakantiegelden en dagen en bonussen etc allemaal volledig heb ontvangen van Grand café restaurant vitesse.
Bij deze heb ik niets meer te vorderen van Grand café restaurant vitesse.”
2.5.
Op 29 september 2016 heeft Hamburger Talen ten laste van [appellant] conservatoir beslag laten leggen op de onverdeelde helft in de registergoederen aan de Larensestraat 158, Dierenselaan 130 en 134 in Den Haag. Op 1 september 2017 heeft Hamburger Talen wederom conservatoir beslag gelegd op het registergoed aan de Larensestraat 158.

3.Het geschil en de procedure in eerste aanleg

3.1.
Tegen deze achtergrond heeft Hamburger Talen in eerste aanleg – kort samengevat en voor zover in hoger beroep van belang – primair veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van een bedrag van € 12.485. Daaraan heeft Hamburger Talen ten grondslag gelegd dat zij aan [appellant] een bedrag van € 10.000 heeft geleend. Ter onderbouwing van deze stelling heeft zij een ondertekend document overgelegd met als opschrift “OVEREENKOMST VAN GELDLENING” en datum van ondertekening 1 december 2013. In dit document, waarin Hamburger Talen als schuldeiser is aangeduid en [appellant] als schuldenaar, is vermeld dat Hamburger Talen per 1 december 2013 een bedrag van € 10.000 als geldlening verstrekt aan [appellant] tegen een rente van 12% per jaar en met een looptijd van twee jaar en een aflossingsverplichting in twee termijnen (€ 6.200 op 1 december 2014 en € 5.600 op 1 december 2015). Aan hoofdsom inclusief rente vorderde Hamburger Talen een bedrag van € 11.800, aan buitengerechtelijke incassokosten een bedrag van € 685.
3.2.
[appellant] heeft in (voorwaardelijke) reconventie betaling van € 15.026,06 (vermeerderd met de wettelijke verhoging en beide bedragen met rente) aan achterstallig loon gevorderd. Hij heeft daartoe gesteld dat Hamburger Talen het bedrag van € 10.000 niet als geldlening heeft verstrekt, maar als achterstallig loon.
3.3.
Omdat [appellant] in eerste aanleg bestreed dat de handtekening onder zijn naam in de leningsovereenkomst van hem afkomstig was, heeft de kantonrechter bij tussenvonnis van 17 december 2015 een handschriftdeskundige (R. ter Kuile-Haller) benoemd. In het deskundigenbericht van 17 juni 2016 heeft de handschriftdeskundige geconcludeerd dat de handtekening onder het document hoogstwaarschijnlijk is vervaardigd door [appellant]. Bij eindvonnis van 14 november 2016 heeft de kantonrechter mede op basis van het deskundigenbericht geoordeeld dat tussen partijen een overeenkomst van geldlening is tot stand gekomen. De kantonrechter heeft de stelling van [appellant] dat de betaling van € 10.000 betrekking had op achterstallig loon verworpen. [appellant] is in conventie veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.800. De vordering van Hamburger Talen tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is afgewezen op de grond dat in de aanmaning het toepasselijke tarief niet is vermeld. De vordering in reconventie is afgewezen. [appellant] is in de proceskosten veroordeeld.
3.4.
Het hoger beroep strekt ertoe dat het eindvonnis van de kantonrechter wordt vernietigd en dat de vordering van Hamburger Talen alsnog wordt afgewezen en de vordering van [appellant] alsnog wordt toegewezen.
3.5.
Hamburger Talen heeft primair geconcludeerd tot bekrachtiging van het bestreden vonnis. Subsidiair verzoekt zij veroordeling van [appellant] tot betaling van € 10.000 op grond van ongerechtvaardigde verrijking of onverschuldigde betaling. Primair en subsidiair heeft Hamburger Talen verzocht [appellant] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties, en hem te veroordelen tot vergoeding van de door Hamburger Talen gemaakte kosten van rechtsbijstand, vermeerderd met gemaakte kosten voor het leggen van beslag op de woningen van [appellant], alsmede de nakosten en de wettelijke rente over alle kosten. In hoger beroep heeft Hamburger Talen haar eis vermeerderd. Daarbij heeft Hamburger Talen veroordeling van [appellant] gevorderd tot vergoeding van de extra kosten van € 16.582,63 die zij stelt te hebben gemaakt om de vordering op [appellant] te kunnen verhalen.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het hof constateert dat [appellant] in hoger beroep niet met de vereiste duidelijkheid is opgekomen tegen het oordeel van de kantonrechter dat de akte van 1 december 2012 door hem is ondertekend. Weliswaar richt grief 1 zich tegen r.o. 2.3 van het eindvonnis, waarin bedoeld oordeel is weergegeven, maar in de toelichting op de grief wordt niet uitgewerkt wat er verkeerd aan is. Ook in hoger beroep wordt er daarom van uitgegaan dat [appellant] de akte heeft ondertekend. In de kern betoogt [appellant] met de drie grieven dat de vermeende overeenkomst tot geldlening en de verklaring waarbij [appellant] zijn arbeidsovereenkomst opzegt in samenhang moeten worden gelezen en dat de partijen met de ondertekening van de akte geen geldleningovereenkomst hebben gesloten, maar zijn overeengekomen dat Hamburger Talen nog eenmalig een bedrag van € 10.000 aan [appellant] zou betalen vanwege een loonachterstand.
4.2.
In deze (onderhandse) akte zijn verbintenissen van slechts één partij, te weten [appellant], aangegaan of vastgelegd, terwijl die verbintenissen strekken tot voldoening van een geldsom. Nu deze akte niet is voorzien van een goedschrift in de zin van artikel 158 lid 1 Rv, mist artikel 157 lid 2 Rv toepassing. Dit betekent dat de akte tussen partijen geen dwingend bewijs oplevert, maar vrije bewijskracht heeft ten aanzien van de waarheid van de daarin opgenomen verklaring, anders gezegd ten aanzien van de vraag of waar is wat er in de akte is verklaard.
4.3.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te twijfelen aan de juistheid van de in de akte opgenomen verklaring dat Hamburger Talen € 10.000 heeft geleend aan [appellant]. In de eerste plaats wijst de tekst van de verklaring duidelijk op het bestaan van een geldlening en niet op de betaling van achterstallig loon. Verder duidt ook de omschrijving in het onder 2.3. van dit arrest bedoelde bankafschrift (“
geldlening [... Talen]”) erop dat Hamburger Talen geld aan [appellant] heeft geleend. Het overgemaakte bedrag komt bovendien overeen met het in de akte vermelde leningbedrag van € 10.000. Verder is van belang dat [appellant] bij brief van 1 december 2013 de arbeidsovereenkomst met Hamburger Talen heeft opgezegd en daarbij heeft verklaard het volledige loon, etc. te hebben ontvangen. Het hof volgt [appellant] niet in zijn betoog dat deze verklaring onbegrijpelijk is (memorie van grieven onder 11). Het is heel wel mogelijk dat een werknemer bij de vrijwillige opzegging van een arbeidsovereenkomst geen nadere (loon)aanspraken jegens zijn werkgever heeft. Ter zijde wordt er in dit verband op gewezen dat Hamburger Talen uiteen heeft gezet dat [appellant] als manager al jaren iedere week de kas opmaakte en iedere week zelf zijn weeksalaris uit de kas nam en dat daarop drie maal – in verband met een hypotheekaanvrage – een uitzondering is gemaakt door per bank een maandsalaris te betalen. [appellant] heeft dit weliswaar in hoger beroep betwist, maar slechts in algemene bewoordingen en zonder toe te lichten hoe de salarisbetaling dan wel in het algemeen verliep. Dit had wel van hem verwacht mogen worden. [appellant] heeft ook geen enkele andere onderbouwing gegeven voor zijn stelling dat hij nog aanspraak had op achterstallig loon vanaf mei 2013. Zo heeft [appellant] niet gesteld – of stukken in het geding gebracht waaruit blijkt – dat hij Hamburger Talen tijdens zijn dienstverband ooit heeft aangesproken in verband met achterstallig loon. Daarbij verdient nog opmerking dat [appellant], die naar zijn zeggen nog een bedrag van € 15.026,06 aan achterstallig loon tegoed had, niet op een voldoende duidelijke wijze heeft toegelicht waarom hij in het kader van de beëindiging van het dienstverband – zonder enig voorbehoud – genoegen zou hebben genomen met uitbetaling van twee derde van dit bedrag. In dit verband wijst het hof erop dat de in de memorie van grieven onder 31 betrokken stelling van [appellant] dat hij ten tijde van de beëindiging van het dienstverband (ten onrechte) in de veronderstelling verkeerde dat hij nog circa € 10.000 aan loon tegoed had, niet in overeenstemming is met het in eerste aanleg gevoerde betoog dat hij nog salaris tegoed had vanaf mei 2013 (conclusie van antwoord onder 4), hetgeen een aanzienlijk hoger bedrag is dan € 10.000. Bovendien heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij € 10.000 nodig had voor de door hem beoogde start van een restaurant en dacht dat hij nog € 11.000 à € 12.000 tegoed had aan loon. In het licht van deze eerdere verklaringen behoefde zijn nadien betrokken stelling dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij (slechts) € 10.000 tegoed had, een nadere motivering, die echter niet is gegeven. Het hof gaat daarom aan deze stelling als onvoldoende gemotiveerd voorbij. Ten slotte is van belang dat [appellant], uitgaande van zijn lezing, niet heeft toegelicht waarom partijen ervoor hebben gekozen een verplichting ter zake van betaling van achterstallig loon te gieten in de vorm van een overeenkomst van geldlening, waardoor een schuld aan [appellant] veranderde in een schuld van [appellant]. Dat had, nu een dergelijke keuze niet bepaald voor de hand ligt, wel op zijn weg gelegen, temeer nu hij er op hamert dat de geldleningsovereenkomst moet worden bezien in samenhang met de opzeggingsverklaring van dezelfde datum; de mededeling van [appellant] in die opzeggingsverklaring dat hij zijn complete salaris etc. heeft ontvangen en niets meer te vorderen heeft zou dan ten minste gepaard moeten gaan met een ontheffing van de terugbetalingsverplichting uit hoofde van de geldleningsovereenkomst.
4.4.
De conclusie is dat [appellant] de juistheid van de inhoud van de akte van 1 december 2012 onvoldoende concreet heeft bestreden, terwijl zijn stellingen ook onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een uitleg van de akte (overeenkomstig de Haviltex maatstaf) in de door hem bedoelde zin. Bij gebrek aan een toereikende betwisting is voor nadere bewijslevering geen plaats. Voor een bewijsopdracht is te minder aanleiding nu [appellant] in hoger beroep geen bewijsaanbod heeft gedaan en er geen termen aanwezig zijn voor een ambtshalve bewijsopdracht. Er wordt daarom uitgegaan van de juistheid van de – door [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwiste – stelling van Hamburger Talen dat zij een bedrag van € 10.000 aan [appellant] heeft geleend. Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat Hamburger Talen, anders dan [appellant] heeft betoogd, niet hoeft te bewijzen dat [appellant] zijn volledige salaris heeft ontvangen. Bij de vordering tot nakoming van de door Hamburger Talen gestelde geldleningovereenkomst gaat het immers om de vraag of is komen vast te staan dat Hamburger Talen het bedrag van € 10.000 uit hoofde van een overeenkomst van geldlening aan [appellant] heeft verstrekt. Uitsluitend het bewijs van het bestaan van die overeenkomst rust – bij een gemotiveerde betwisting – op Hamburger Talen.
4.5.
Het hiervoor gegeven oordeel maakt bovendien duidelijk dat [appellant] er niet in is geslaagd om voldoende gemotiveerd te onderbouwen dat hij nog loon tegoed heeft. Gelet op onder meer de door hem ondertekende opzeggingsbrief, waarin het tegendeel staat vermeld, had die onderbouwing niet mogen worden gemist. Een voldoende onderbouwing vormt niet zijn hiervoor afgewezen standpunt dat de geldleningsovereenkomst niet als zodanig mocht/mag worden begrepen. Het ontbreken van een behoorlijke onderbouwing van zijn – door Hamburger Talen gemotiveerd betwiste – loonaanspraak leidt tot een afwijzing ervan. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, overigens ook niet omdat een bewijsaanbod ontbreekt. In het licht van het voorgaande is er ook geen aanleiding om Hamburger Talen op te dragen te bewijzen dat zij het salaris heeft betaald; zij kan zich met recht op de bevestigende verklaring hiervan door [appellant] beroepen. Dit leidt ertoe dat de afwijzing van zijn reconventionele vordering in hoger beroep overeind blijft. Hierop stuit ook af het beroep van [appellant] op vernietiging van de overeenkomst wegens dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden (memorie van grieven onder 40); aan dat beroep ligt ten grondslag dat [appellant] nog een loonaanspraak jegens Hamburger Talen heeft of had, terwijl de juistheid daarvan niet is gebleken of aannemelijk geworden.
4.6.
Op de voorgaande overwegingen stuiten alle grieven af.
4.7.
Hamburger Talen heeft in appel wederom betaling gevorderd van buitengerechtelijke incassokosten. Nu deze vordering in eerste aanleg is verworpen had Hamburger Talen tegen deze beslissing een als zodanig herkenbare incidentele grief moeten richten. Dat heeft zij nagelaten, althans niet met de vereiste duidelijkheid gedaan. Op geen enkele plaats in de memorie van grieven is het oordeel van de rechtbank inhoudelijk bestreden. Dit brengt mee dat ook in appel deze vordering niet kan worden toegewezen.
4.8.
Met betrekking tot de vordering van Hamburger Talen tot veroordeling van [appellant] in de kosten die zij heeft gemaakt ten behoeve van het verhaal van haar vordering, wordt het volgende overwogen. Deze vordering is als eisvermeerdering ingesteld bij de ná de memorie van antwoord genomen antwoordakte tevens vermeerdering van eis. De in art. 347 lid 1 Rv besloten twee-conclusie-regel beperkt ook de – ingevolge artikel 130 lid 1 in verbinding met artikel 353 lid 1 Rv – aan de oorspronkelijk eiser toekomende bevoegdheid tot verandering of vermeerdering van zijn eis, in hoger beroep in die zin dat hij in beginsel zijn eis slechts kan veranderen of vermeerderen niet later dan in zijn memorie van grieven of van antwoord. Dit geldt ook als de vermeerdering van eis slechts betrekking heeft op de grondslag van hetgeen ter toelichting van de vordering door de oorspronkelijk eiser is gesteld. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. Voorts kan in het algemeen een verandering of vermeerdering van eis na het tijdstip van de memorie van grieven of antwoord toelaatbaar zijn, indien daarmee aanpassing wordt beoogd aan eerst na dat tijdstip voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en de eisverandering of -vermeerdering ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen. Onverkort blijft dan gelden dat de eisverandering of -vermeerdering niet in strijd mag komen met de eisen van een goede procesorde. (HR 23 september 2011, ECLI:NL:HR:BQ7064). [appellant] heeft niet ondubbelzinnig ingestemd met de vermeerdering van eis en Hamburger Talen heeft het bestaan van de overige, hiervoor bedoelde, omstandigheden niet gesteld, noch zijn deze gebleken. Dit brengt mee dat de eisvermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde en reeds daarop afstuit.
4.9.
Geheel ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. De grondslag voor deze vordering (welke vordering volgens Hamburger Talen is opgelopen tot in totaal € 31.434,40) is gelegen in artikel 6.2 van de geldleningsovereenkomst. Dit leidt het hof af uit hetgeen Hamburger Talen daarover onder 3 van de antwoordakte tevens vermeerdering van eis heeft aangevoerd. In artikel 6.2 is bepaald dat eventuele kosten van de geldleningsovereenkomst voor rekening van [appellant] komen. Hamburger Talen heeft niet toegelicht hoe artikel 6.2 volgens haar moet worden uitgelegd. In de visie van [appellant] geeft deze bepaling geen grond voor toewijzing van de vordering van Hamburger Talen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat artikel 6.2 uitsluitend betrekking heeft op eventuele kosten die zijn gemaakt in het kader van de geldleningovereenkomst, dus ten behoeve van de totstandkoming van de overeenkomst.
4.10.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden aangenomen dat artikel 6.2 betrekking heeft op andere kosten dan de kosten die rechtstreeks verband houden met de totstandkoming van de overeenkomst van geldlening. Steun voor dit oordeel is niet alleen te vinden in de woorden “eventuele kosten
vandeze geldleningsovereenkomst” (onderstreping hof), maar ook in de plaats waar artikel 6.2 is opgenomen, te weten vóór artikel 6.3, waarin is bepaald op welke wijze [appellant] de verschuldigde bedragen dient te voldoen. Nu Hamburger Talen geen omstandigheden of argumenten heeft aangevoerd die een andere uitleg (overeenkomstig de Haviltex maatstaf) ondersteunen en evenmin een bewijsaanbod heeft gedaan, volgt het hof [appellant] in de door hem verdedigde uitleg van artikel 6.2.
4.11.
Voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de grieven falen en dat de in hoger beroep door Hamburger Talen ingestelde vorderingen moeten worden afgewezen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
Beslissing
Het hof
 bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 14 november 2016;
 veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Hamburger Talen tot op heden begroot op € 716 aan griffierecht en op € 2.685 aan advocaatkosten (2,5 punt x tarief II) en op € 131 aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
 wijst af het over en weer meer of anders gevorderde;
 verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Aarts, M.C.M. van Dijk en J.M. van der Klooster en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018 in aanwezigheid van de griffier.