ECLI:NL:GHDHA:2018:2870

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
29 oktober 2018
Zaaknummer
200.205.361/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening tussen twee vennootschappen en persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin hij werd veroordeeld tot betaling van € 100.000 aan [geïntimeerde]. De zaak draait om de vraag of [geïntimeerde] recht heeft op terugbetaling van een geldlening die hij in 2009 heeft verstrekt aan Futec Spain, een vennootschap die inmiddels niet meer bestaat. Het hof heeft vastgesteld dat [geïntimeerde] in privé een bedrag van € 100.000 heeft geleend aan Futec Spain, maar dat deze vennootschap in 2007 is ontbonden en dus niet meer in rechte kan worden betrokken. Het hof oordeelt dat [appellant], als bestuurder van Futec en Futec Spain, wist dat Futec Spain niet meer bestond en dat hij [geïntimeerde] heeft aangezet tot het verstrekken van de lening, waardoor hij persoonlijk aansprakelijk is voor de terugbetaling. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [appellant] in de proceskosten van [geïntimeerde].

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.205.361/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/448364/ HA ZA 13-880
arrest van 24 juli 2018
inzake
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. F. Yildiz te Den Haag,
tegen
[naam 2] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J. Anema te Amersfoort.

1.Het geding

1.1.
Bij exploot van 28 september 2016 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag, Team handel tussen partijen gewezen vonnis van 29 juni 2016. Bij arrest van 24 januari 2017 is een comparitie van partijen gelast. De comparitie is op verzoek van partijen niet doorgegaan. Bij memorie van grieven heeft [appellant] acht grieven (grief 2 ontbreekt) aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
1.2.
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de stukken overgelegd en is een datum voor arrest bepaald.

2.Feiten

2.1.
De door de rechtbank in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daarvan uitgaan. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.2.
[geïntimeerde] is bestuurder van de besloten vennootschap Bemaron Nijkerk B.V. (hierna: Bemaron). Bemaron houdt zich bezig met de import en export en de opslag en distributie van non-food artikelen.
2.3.
[appellant] is bestuurder van Futec Management B.V. (hierna: Futec). Futec houdt zich bezig met de import en export van toiletartikelen, cosmetica en eau de toilette. [appellant] was tevens bestuurder (en enig aandeelhouder) van de vennootschap naar Spaans recht Futec management Spain S.L. (hierna: Futec Spain).
2.4.
Medio 2008 zijn Bemaron en Futec met elkaar gaan samenwerken, waarbij over en weer verkopen aan derden plaatsvonden en Bemaron (consignatie)goederen in opslag hield voor Futec.
2.5.
Op 31 maart 2009 is vanaf de rekening van [geïntimeerde] bij de Fortis Bank te Luxemburg met rekeningnummer [rekeningnummer] een bedrag van € 50.000 overgemaakt op de rekening van Futec Spain bij de bank La Caixa te Spanje. Op 30 april 2009 is vanaf diezelfde Luxemburgse bankrekening tweemaal een bedrag van € 25.000 op de Spaanse bankrekening van Futec Spain overgemaakt.
2.6.
Op 5 juli 2011 is Bemaron tot dagvaarding van Futec overgegaan terwijl [geïntimeerde] Futec en Futec Spain in rechte heeft betrokken. In laatstgenoemde procedure heeft [geïntimeerde] onder meer gevorderd Futec Spain te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 100.000 stellende dat hij op 31 maart 2009 en 30 april 2009 in privé geldleningen voor in totaal het gevorderde bedrag aan Futec Spain heeft verstrekt.
2.7.
Op 3 juli 2013 heeft de rechtbank in beide (gevoegde) zaken vonnis gewezen. De rechtbank heeft [geïntimeerde] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering jegens Futec Spain. Hiertoe heeft zij, voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
“4.30. De rechtbank stelt voorop dat een vennootschap die heeft opgehouden te bestaan, niet in rechte kan worden betrokken. De vraag of Futec Spain heeft opgehouden te bestaan, dient ingevolge art.10:118 BW naar Spaans recht te worden beantwoord. Futec Spain heeft een verklaring ingebracht van een in Spanje gevestigd advocaat, met als bijlage een officiële verklaring van het Spaanse handelsregister (productie 45). De conclusie van die advocaat is dat Futec Spain in 2007 geheel is ontbonden en vereffend en op grond van de Spaanse regelgeving toen heeft opgehouden te bestaan.
(…)
4.32.
De rechtbank stelt, op basis van de bij conclusie van antwoord door Futec Spain overgelegde documentatie, vast dat Futec Spain in 2007 bij besluit van de algemene vergadering is ontbonden en dat dadelijk een vereffeningsbalans is vastgesteld. Aansluitend is Futec Spain opgehouden te bestaan. Dit impliceert dat de betalingen door [geïntimeerde] , die hebben plaatsgevonden in 2009 door overmaking op de bankrekening ten name van Futec Spain, niet ten goede kunnen zijn gekomen aan de niet meer bestaande entiteit Futec Spain. Nu uit het debat van partijen volgt dat de heer [appellant] dan wel Futec die door [geïntimeerde] betaalde gelden wel heeft ontvangen, ligt het voor de hand dat [geïntimeerde] zich tot één van deze partijen wendt.”
2.8.
Tegen het vonnis van de rechtbank van 3 juli 2013 is hoger beroep ingesteld (door Bemaron, [geïntimeerde] en Futec). Op 23 juni 2015 heeft het hof arrest gewezen. Hierin heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
“42. Grief I strekt tot betoog dat de rechtbank ten onrechte [geïntimeerde] niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn vordering tegen Futec Spain.
43. Deze grief treft geen doel. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank op dit punt. Dit houdt, kort gezegd, in dat een vennootschap die opgehouden heeft te bestaan niet in rechte kan worden betrokken. De vraag of Futec Spain heeft opgehouden te bestaan dient volgens artikel 10:118 BW te worden beantwoord naar Spaans recht. Uit de door Futec Spain overgelegde verklaring van een in Spanje gevestigde advocaat met conclusie dat Futec Spain in 2007 geheel is ontbonden en vereffend en op grond van de Spaanse regelgeving toen heeft opgehouden te bestaan, met als bijlage een officiële verklaring van het Spaans handelsregister, blijkt naar het oordeel van het hof genoegzaam dat Futec Spain naar Spaans recht in 2007 is ontbonden en heeft opgehouden te bestaan.”

3.Het geschil en de procedure in eerste aanleg

3.1.
[geïntimeerde] vorderde in eerste aanleg veroordeling van [appellant] en Futec (hoofdelijk dan wel afzonderlijk) tot betaling van € 100.000 te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Daartoe stelde [geïntimeerde] dat hij in privé, gezien de – destijds nog – goede verstandhouding tussen partijen, op uitdrukkelijk verzoek van [appellant] in 2009 een geldlening voor een totaalbedrag van € 100.000 heeft verstrekt. Dit bedrag is op verzoek van [appellant] gestort op de Spaanse bankrekening van Futec Spain. Nu achteraf is gebleken dat Futec Spain al in 2007 heeft opgehouden te bestaan, moeten [appellant] en/of Futec feitelijk gebaat zijn geweest bij de lening en rust de gehoudenheid tot (terug)betaling van voornoemd bedrag (hoofdelijk) op hen. Bovendien is [appellant] op grond van onrechtmatig handelen in privé aansprakelijk voor het gehele openstaande bedrag, nu hij kennelijk Futec Spain heeft vereffend zonder rekening te houden met de vordering van [geïntimeerde] .
3.3.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis [appellant] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 100.000 met rente en kosten. De vordering tegen Futec is afgewezen op de grond dat niet gesteld of gebleken is dat Futec partij was bij de overeenkomst of daardoor is gebaat.
3.4.
Het hoger beroep strekt ertoe dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat de vordering van [geïntimeerde] alsnog wordt afgewezen. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis.

4.Beoordeling van het hoger beroep

4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of [geïntimeerde] [appellant] kan aanspreken tot terugbetaling van het door [geïntimeerde] op 31 maart en 30 april 2009 ter leen verstrekte bedrag van in totaal € 100.000 (het in r.o. 4.4 van het vonnis vervatte oordeel dat het bestaan van de door [geïntimeerde] gestelde geldlening vast staat, is in hoger beroep onbestreden gelaten). Alle grieven komen op tegen (de overwegingen die hebben geleid tot) het oordeel van de rechtbank dat [appellant] bij het aangaan van de geldlening slechts voor zichzelf heeft gehandeld en persoonlijk, via de rekening van Futec Spain, gebaat is geweest bij de geldlening en daarom persoonlijk tot terugbetaling is gehouden (r.o. 4.14 vonnis). Het hof constateert dat grief 7 mede betrekking heeft op een met dit oordeel verband houdende overweging van de rechtbank in r.o. 4.14 van het bestreden vonnis, inhoudend dat de rechtbank temeer reden heeft gezien voor het oordeel dat [appellant] persoonlijk tot terugbetaling gehouden is “
nu [appellant] het ertoe heeft geleid dat [geïntimeerde] heeft betaald op de rekening van Futec Spain, terwijl [appellant] als bestuurder/enig aandeelhouder van die onderneming wist dat die onderneming reeds in 2007 had opgehouden te bestaan. Een dergelijk handelen kan reeds op zich gezien worden als onrechtmatig jegens [geïntimeerde] . Immers, [appellant] moet hebben geweten dat verhaal op Futec Spain voor [geïntimeerde] onder die omstandigheden nimmer mogelijk zou zijn.
4.2.
Bij de beantwoording van de vraag of [appellant] zichzelf dan wel Futec (of beiden) heeft verbonden door zijn verzoek tot het verkrijgen van de geldlening heeft de rechtbank als uitgangspunt genomen dat een ieder wordt geacht in beginsel voor zichzelf te handelen tenzij degene die handelt kenbaar maakt niet voor zichzelf te handelen maar voor een ander. De stelplicht en (eventuele) bewijslast van de stelling dat [appellant] zelf niet gebonden is aan de leningsovereenkomst rusten op [appellant] , zo heeft de rechtbank onder 4.6. van het bestreden vonnis geoordeeld. Tegen dit oordeel is geen grief gericht, naar het oordeel van het hof ook niet in de grieven 1 en 3. In deze grieven, die beide opkomen tegen rechtsoverweging 4.8 van het vonnis, heeft [appellant] onder aanvoering van een aantal feitelijke stellingen betoogd dat hij nooit een geldlening in privé is aangegaan met [geïntimeerde] . Aan dit betoog heeft hij weliswaar de conclusie verbonden dat de rechtbank met haar onder 4.8 geformuleerde overweging ten onrechte de bewijslast heeft omgedraaid, maar het hof is van oordeel dat in deze grieven geen duidelijk omlijnde grief ten aanzien van de onder 4.6 van het bestreden vonnis geformuleerde bewijslastverdeling is te lezen. Dit brengt mee dat de in eerste aanleg geformuleerde regel van bewijslastverdeling ook in hoger beroep als uitgangspunt heeft te gelden. Datzelfde geldt voor de betekenis die de rechtbank in dit verband heeft toegekend aan de vraag wie feitelijk gebaat is geweest bij de lening, [appellant] of Futec. De rechtbank heeft daarmee – zo begrijpt het hof – tot uitgangspunt genomen dat degene aan wie de geldlening feitelijk is verstrekt in beginsel als partij bij de overeenkomst moet worden beschouwd, welk uitgangspunt in hoger beroep onbestreden is gebleven.
4.3.
Tegen deze achtergrond zullen de grieven worden besproken.
4.4.
Grief 1 heeft betrekking op het oordeel van de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat [appellant] bij het aangaan van de lening aan [geïntimeerde] te kennen heeft gegeven dat het de bedoeling was (slechts) Futec te binden (r.o. 4.8). [appellant] heeft de juistheid van deze vaststelling op zichzelf niet bestreden, maar voert aan dat uit de verhoudingen en wijze van communiceren tussen partijen en de in het verleden, zonder schriftelijke afspraken, verrichte bedrijfsmatige geldtransacties – waaronder een in 2010, dus ná de onderhavige geldlening, aan Futec verleende geldlening van € 25.000 – kan worden afgeleid dat het de bedoeling was dat Futec de contractspartij zou zijn. Dit betoog kan niet slagen. In het licht van enerzijds de vaststelling dat [appellant] bij het aangaan van de geldlening niet aan [geïntimeerde] heeft duidelijk gemaakt dat dit verzoek namens Futec is gedaan en anderzijds de omstandigheid dat [geïntimeerde] het geld heeft gestort op de bankrekening van Futec Spain (en niet op die van Futec), zijn de stellingen van [appellant] te algemeen van aard om tot de conclusie te kunnen leiden dat het de bedoeling was dat het geld aan Futec zou worden geleend. Datzelfde geldt voor de stelling dat [appellant] via de mailaccount van Futec om een geldtransactie heeft verzocht. Het hof neemt aan dat [appellant] hierbij het oog heeft op de e-mail van 15 januari 2009 (overgelegd als productie 5 in de dagvaarding in eerste aanleg); ten aanzien van de twee betalingen van € 25.000 is gesteld noch gebleken dat daar e-mailcorrespondentie aan vooraf is gegaan. In de e-mail van 15 januari 2009, verzonden vanaf het e-mailadres
freek@futec.nl, heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht of hij “
ruimte [heeft] voor ca. 50.000,00. groetjes, een arme Zoetermeerder.” Ook indien de eerste betaling op 31 maart 2009 op basis van dit verzoek heeft plaatsgevonden, levert het enkele feit dat het verzoek is gedaan vanuit het zakelijke e-mailadres van [appellant] , mede gelet op de inhoud van de e-mail die in het geheel niet wijst op een verzoek om een geldlening in de zakelijke sfeer, bij gebrek aan bijkomende omstandigheden een onvoldoende onderbouwing op van het gestelde zakelijke karakter van de lening. De stellingen zijn al met al dus onvoldoende concreet om [appellant] tot bewijs toe te laten, nog daargelaten dat [appellant] op dit punt geen bewijsaanbod heeft gedaan.
4.5.
De in grief 3 betrokken, door [geïntimeerde] betwiste, stelling dat de door [geïntimeerde] gevorderde geldbedragen uitsluitend op zijn eigen uitdrukkelijk verzoek op de rekening van Futec Spain zijn gestort omdat de Nederlandse autoriteiten niet op de hoogte zijn van de Luxemburgse rekening van [geïntimeerde] mist iedere feitelijke onderbouwing en wordt daarom verworpen. Zo vermeldt [appellant] niet hoe en wanneer dit verzoek door [geïntimeerde] zou zijn gedaan; ook op de comparitie in eerste aanleg, waar van de zijde van [geïntimeerde] is verklaard dat het bedrag is overgemaakt op een door [appellant] opgegeven rekening in Spanje, heeft [appellant] niets verklaard omtrent een verzoek van [geïntimeerde] om het geld op een buitenlandse rekening te storten. Het feit dat [geïntimeerde] in 2010 een bedrag heeft gestort vanaf een Nederlandse bankrekening op de rekening van Futec vormt in ieder geval onvoldoende aanwijzing voor een dergelijk, door [geïntimeerde] gedaan, verzoek.
4.6.
In de grieven 4 tot en met 6 bestrijdt [appellant] de juistheid van de in het bestreden vonnis vervatte conclusie die de rechtbank heeft verbonden aan de door [appellant] in het geding gebrachte bankafschriften. [appellant] heeft deze bankafschriften in eerste aanleg overgelegd ter ondersteuning van zijn stelling dat de door [geïntimeerde] op de bankrekening van Futec Spain gestorte geldbedragen van € 50.000 en twee keer € 25.000 ten bate zijn gekomen van Futec. In het vonnis is hierover onder 4.10 overwogen dat uit het ING-afschrift met nummer 54 en de bijbehorende betaalopdracht blijkt dat door Futec op 29 april 2009 een betaling van € 50.000 van Futec Spain is ontvangen onder vermelding van “
RFB payment [naam 3]”, een debiteur van Futec (hierna: [naam 3] ). Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat uit dit bankafschrift niet blijkt dat het door [geïntimeerde] op de rekening van Futec Spain gestorte bedrag van € 50.000 is doorbetaald aan Futec. De overboeking heeft immers bijna een maand na de overboeking op de rekening van Futec Spain plaatsgevonden, terwijl de vermelding op het bankafschrift erop lijkt te duiden dat de overboeking betrekking heeft op een betaling door [naam 3] . De stelling van [appellant] dat deze omschrijving uitsluitend is gekozen omdat [geïntimeerde] niet in verband gebracht wilde worden met de overboeking op de Spaanse bankrekening mist iedere feitelijke onderbouwing en wordt verworpen.
4.7.
De rechtbank heeft evenmin aangetoond geacht dat de twee betalingen van € 25.000 naar de rekening van Futec zijn overgeboekt. Hiertoe is van belang geacht dat de op 25 en 26 augustus 2009 van de rekening van Futec Spain naar de rekening van Futec overgeboekte bedragen van respectievelijk € 40.000 en € 32.000 qua bedrag niet overeenkomen met de betalingen door [geïntimeerde] en volgens de betalingsomschrijving eveneens betrekking hebben op de debiteur [naam 3] . Verder heeft de rechtbank betekenis toegekend aan het feit dat de overboekingen van de rekening van Futec Spain naar de rekening van Futec pas maanden na de betaling door [geïntimeerde] zijn verricht. Het hof verenigt zich ook hier met deze overwegingen. Wat [appellant] ter toelichting op dit punt heeft aangevoerd bouwt voort op de onder 4.7 verworpen stelling en strandt op dezelfde grond als daar vermeld.
4.8.
[appellant] komt eveneens tevergeefs op tegen het in 4.13 van het bestreden vonnis vervatte oordeel dat de omstandigheid dat de accountant van [appellant] jaren later in de administratie aanpassingen heeft gedaan en de overboekingen op naam van [naam 3] heeft “gecorrigeerd”, niet tot een andere conclusie leidt omdat niet is bestreden dat een en ander slechts op basis van informatie van [appellant] heeft plaatsgevonden. In de jaarrekening 2013, overgelegd bij akte van [appellant] en Futec van 23 maart 2016, is op bladzijde 12 vermeld: “
Voor een bedrag van € 122.000 zijn ontvangsten in 2009, vanuit Futec Management Spain S.L, te Malaga door de vennootschap verantwoord als ontvangsten van debiteur [naam 3] . Volgens de directie van de vennootschap zijn deze ontvangsten voor een bedrag van € 100.000 ten onrechte verantwoord als ontvangst van deze debiteur.”Verder is als productie 5 bij voormelde akte een brief van de accountant van 15 maart 2016 overgelegd. In deze brief is bevestigd dat de mededeling dat het bedrag van € 100.000 ten onrechte is verantwoord als ontvangst van [naam 3] afkomstig is van de directie van Futec. Weliswaar is in deze brief geschreven dat ook de compliance afdeling en de accountant is gebleken dat het ontvangen bedrag ten onrechte is gelieerd aan [naam 3] , maar iedere verdere toelichting hierop ontbreekt, bijvoorbeeld door inzichtelijk te maken dat in de desbetreffende periode geen sprake is geweest van betalingen door [naam 3] op de rekening van Futec Spain. Ook in hoger beroep is de stelling van [appellant] dat het drietal betalingen in 2009 ten onrechte zijn vermeld als betalingen van [naam 3] niet van een nadere onderbouwing, bijvoorbeeld in de vorm van een nadere verklaring van de accountant, voorzien. Voor nadere bewijslevering is dan ook geen plaats.
4.9.
Op de voorgaande overwegingen stuiten de grieven 4 tot en met 6 af. [appellant] heeft daarom onvoldoende feiten gesteld om tot bewijs te worden toegelaten van zijn stelling dat de lening aan Futec is verstrekt. Een gespecificeerd bewijsaanbod te dien aanzien ontbreekt bovendien. Dit brengt mee dat ook grief 7 faalt, welke grief zich richt tegen de door de rechtbank getrokken conclusie dat [appellant] bij het aangaan van de geldlening voor zichzelf heeft gehandeld. Wat [appellant] ter toelichting op grief 7 heeft betoogd vormt een herhaling van hetgeen al naar voren is gebracht in de toelichting op de andere grieven en leidt dus niet tot een andere uitkomst. Hetzelfde geldt voor grief 8 die betrekking heeft op het oordeel dat voor veroordeling van Futec geen rechtsgrond bestaat nu niet is gebleken dat zij partij was bij de overeenkomst of daardoor is gebaat, maar wel voor een veroordeling van [appellant] (r.o. 4.15 vonnis).
4.10.
Ten slotte komt grief 9 tevergeefs op tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg.
4.11.
De conclusie is dat alle grieven falen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en [appellant] zal worden veroordeeld in de door [geïntimeerde] gemaakte proceskosten in hoger beroep.
Beslissing
 bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag;
 veroordeelt [appellant] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 1.631 aan griffierecht en € 3.161 aan advocaatkosten;
 verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D. Aarts, A.J.M.E. Arpeau en D.A. Schreuder en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.