Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.De feiten
3.De vordering en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling in hoger beroep
grief 2verder onbesproken blijven.
argument (a)is van belang dat de rechtbank Rotterdam, afdeling bestuursrecht, bij beslissing van 25 juli 2018 het beroep van [appellant] inmiddels ongegrond heeft verklaard. Op deze beslissing is aangetekend dat deze op 25 juli 2018 aan partijen is verzonden en daaronder is vermeld dat partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep kunnen instellen bij de Raad van State. Tijdens het pleidooi voor het hof op 27 september 2018 heeft [appellant] op vragen van het hof verklaard dat hij niet binnen deze termijn van zes weken beroep heeft ingesteld. Gelet daarop kan aangenomen worden dat het besluit van de burgemeester van 1 juni 2017 om de horeca-inrichting voor een maand te sluiten inmiddels onherroepelijk is geworden. Reeds hierom faalt bezwaar (a) - dit overigens nog daargelaten dat ook als de beslissing over het besluit van de burgemeester nog niet onherroepelijk zou zijn, het hof bij de beoordeling van de ontbinding, de geldigheid van het besluit tot uitgangspunt zou hebben genomen.
argument (b)wordt het volgende overwogen. Wat betreft de geluidsbegrenzer verwijst [appellant] naar een brief van 6 september 2012 van Peutz B.V. waarin wordt verklaard dat de limiter van het geluidssysteem van het restaurant [handelsnaam] zodanig is afgesteld, dat kan worden voldaan aan de grenswaarden die gelden in de nachtperiode conform het Besluit Regels voor Inrichtingen Milieubeheer. Uit de door [geïntimeerde] overgelegde meetrapporten van de DCMR van 27 maart 2017 en 22 mei 2017 - welke beide mede ten grondslag zijn gelegd aan het besluit van de burgemeester van 1 juni 2017 - blijkt echter dat in de nachten van 25 op 26 maart 2017 en van 6 op 7 mei 2017 door muziek vanuit de horeca-inrichting de grenswaarde van 25 decibel met 14 respectievelijk 15 decibel is overschreden. Het hof is van oordeel dat de door [appellant] aangehaalde brief uit 2012 over de afstellingen van de limiter onvoldoende is om de door de DCMR in 2017 geconstateerde geluidsoverlast te kunnen ontkrachten. Verder valt niet in te zien waarom de omstandigheid dat [appellant] beschikte over een vergunning voor live muziek zou betekenen dat geen sprake kan zijn van verstoring van de openbare orde door geluidsoverlast. Ook dan gelden immers geluidsnormen waar [appellant] zich aan heeft te houden. Argument (b) faalt dan ook.