ECLI:NL:GHDHA:2018:2822

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
24 oktober 2018
Zaaknummer
200.229.624/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige, geboren in 2011. De moeder, verzoekster in het principaal hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017, waarin een omgangsregeling was vastgesteld. De vader, die de minderjarige heeft erkend, heeft in incidenteel hoger beroep verzocht om ondertoezichtstelling van de minderjarige, omdat er al jaren geen contact tussen hen is geweest. De moeder heeft de omgangsregeling geblokkeerd en heeft niet meegewerkt aan eerdere hulptrajecten.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet is verschenen op de zitting en dat de vader al het mogelijke heeft gedaan om de omgang te bewerkstelligen. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om de minderjarige onder toezicht te stellen, omdat het ontbreken van contact met de vader een ernstige bedreiging vormt voor de ontwikkeling van de minderjarige. Het hof heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling voor de periode van een jaar en heeft de bestreden beschikking vernietigd wat betreft de omgangsregeling. De jeugdbeschermer zal de opbouw van de omgang in duur en frequentie bepalen, zodat het belang van de minderjarige het meest gediend is. Tevens zijn de eerder opgelegde dwangsommen aan de moeder vernietigd, omdat de vader deze tot op heden niet heeft kunnen incasseren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.229.624/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 15-2737
zaaknummer rechtbank : C/09/486554
beschikking van de meervoudige kamer van 24 oktober 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D.G.M. van den Hoogen te Leiden,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. N.J.R.M. Elings te Breda.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 december 2017 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 11 april 2018 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De moeder heeft op 18 mei 2018 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 20 januari 2018 met bijlagen, ingekomen op 22 januari 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 22 februari 2018 met bijlagen, ingekomen op 22 februari 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 2 maart 2018 met bijlagen, ingekomen op 5 maart 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 10 september 2018 met bijlage, ingekomen op 11 september 2018.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 13 september 2018 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is - voor zover hier van belang - geboren de minderjarige: [de minderjarige] , [in] 2011 te [geboorteplaats] (hierna: de minderjarige). De vader heeft de minderjarige erkend. De moeder is van rechtswege alleen met het gezag over de minderjarige belast.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat de minderjarige bij de vader zal zijn overeenkomstig de volgende opbouwregeling:
- op zaterdag 7 oktober 2017 van 12:00 tot17:00 uur;
- op zaterdag 21 oktober 2017 van 12:00 tot 17:00 uur;
- van zaterdag 4 november 2017 12:00 uur tot zondag 5 november 2017 12:00 uur;
- van zaterdag 18 november 2017 12:00 uur tot zondag 19 november 12:00 uur;
- vanaf 1 december 2017 eens in de twee weken een weekend van vrijdag 17:00 uur tot zondag 17:00 uur, te beginnen met het weekend van vrijdag 1 december 2017 tot en met zondag 3 december 2017, waarbij de vader de minderjarige zal ophalen bij de moeder en weer zal terugbrengen bij de moeder.
Voorts is de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- aan de vader voor iedere keer dat zij in gebreke mocht blijven aan voornoemde omgangsregeling te voldoen, welke dwangsom is gemaximeerd tot € 5.000,- en is de moeder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 250,- aan de vader voor iedere keer dat zij in gebreke mocht blijven aan de bij beschikking van 26 juni 2015 vastgestelde informatieregeling te voldoen, welke dwangsom is gemaximeerd tot € 5.000,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek tot omgang van de vader af te wijzen alsmede de informatieregeling zoals door de rechtbank vastgelegd te bekrachtigen zonder enige dwangsom, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
4.3
De vader bestrijdt het verzoek van de moeder en verzoekt haar verzoeken af te wijzen. In incidenteel appel verzoekt de vader (het hof begrijpt) in het geval de moeder op enig moment het traject bij de mediator zal frustreren of zich niet aan de informatieregeling houdt, een bijzondere curator te benoemen, zodat zij kan adviseren wat in het belang van de minderjarige is en welke stappen partijen nog dienen te nemen om te komen tot onbegeleide omgang alsook of hierbij een (voorlopige) ondertoezichtstelling is geïndiceerd. Indien het hof niet komt tot een benoeming van de mediator als bijzondere curator, verzoekt de vader het hof een nader raadsonderzoek te gelasten waarin ook een beschermingsonderzoek wordt uitgevoerd naar de mogelijkheid en noodzaak van een ondertoezichtstelling. Ter zitting heeft de man zijn verzoek gespecifieerd in die zin dat hij verzoekt de minderjarige onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling, zodat de omgang tussen de vader en de minderjarige onder begeleiding van een jeugdbeschermer op gang kan komen.
4.4
De moeder verzet zich hiertegen en verzoekt de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn incidenteel appel.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep gezamenlijk en per onderwerp beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
In geschil is de vaststelling van de omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige als ook de oplegging van een dwangsom van € 250,- aan de moeder voor iedere keer dat zij in gebreke mocht blijven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling te voldoen en een dwangsom van € 250,- aan de moeder voor iedere keer dat zij in gebreke mocht blijven aan de bij beschikking van 26 juni 2015 vastgestelde informatieregeling te voldoen.
5.2
De moeder is van mening dat de rechtbank in de onderhavige zaak onzorgvuldig heeft gehandeld door het vaststellen van een standaard omgangsregeling. De minderjarige heeft zijn vader in 2017 een enkele keer gezien. De ouders hebben het traject bij Ouderschap Blijft niet afgerond en niet vast staat dat zij kunnen communiceren over de minderjarige. Daarnaast stelt de moeder dat de vader niet betrouwbaar is omdat hij nog steeds kampt met diverse verslavingen. De rechtbank heeft dan ook naar de mening van de moeder ten onrechte dwangsommen opgelegd op het niet naleven van de informatieregeling.
5.3
De vader betwist dat de rechtbank onzorgvuldig heeft gehandeld door het vaststellen van de omgangsregeling. De rechtbank heeft naar zijn mening op zeer zorgvuldige wijze de belangen van de minderjarige afgewogen. Daarbij heeft de rechtbank acht geslagen op het evaluatieverslag Ouderschap Blijft van Stichting Jeugdformaat waarin wordt aangegeven dat het in het belang van de minderjarige is dat het contact tussen hem en de vader wordt hervat en er een omgangsregeling wordt bepaald. De rechtbank heeft verder overwogen dat niet is gebleken dat er sprake is van objectieve contra-indicaties die aan omgang in de weg staan en heeft dan ook een opbouwende omgangsregeling bepaald. De moeder laat echter na zowel de omgangsregeling als de informatieregeling na te komen. De man heeft in een kort geding bij de rechtbank nakoming van de omgangsregeling verzocht. De rechtbank heeft de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek vanwege het ontbreken van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft echter overwogen dat beide ouders zich ervoor zullen moeten inzetten om het opstarten van de omgang tussen de vader en de minderjarige op een constructieve manier vorm te geven. Na het kort geding zijn de advocaten van partijen druk bezig geweest met partijen te komen tot een aanmelding bij “Kinderen uit de knel”, hetgeen pas in het najaar van 2018 kan worden opgestart. Gelet op de omvang van de problemen is ook gekozen voor een mediator die tevens bijzondere curator is, zodat deze mogelijk in een vervolgtraject als zodanig kan worden ingezet.
5.4
De raad heeft ter zitting te kennen gegeven gronden voor een ondertoezichtstelling te zien. De omstandigheid dat er geen enkele vorm van contact is tussen de minderjarige en de vader kan de ontwikkeling van de minderjarige ernstig schaden en is daarom aan te merken als een bedreiging in de ontwikkeling van de minderjarige. De minderjarige heeft het recht om zich een eigen beeld te vormen van de vader en moet voor een evenwichtige ontwikkeling van zijn persoon en zijn basisveiligheid weten van wie hij afstamt. Nu gebleken is dat reeds jarenlang tussen de ouders geen constructieve communicatie mogelijk is, acht de raad het van belang dat er een jeugdbeschermer wordt aangesteld die de omgang tussen de vader en de minderjarige op gang gaat brengen. De raad ondersteunt het verzoek van de vader tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, aangezien dit in de onderhavige zaak de laatste mogelijkheid is om de omgang tussen de vader en de minderjarige op gang te krijgen.
Verzoek ondertoezichtstelling
5.5
Het hof zal eerst het meest verstrekkende verzoek, namelijk het verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarige, beoordelen. Anders dan de moeder stelt blijkt uit de bestreden beschikking dat de vader tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg op 30 augustus 2017 subsidiair reeds heeft verzocht de minderjarige onder toezicht te stellen - om de moeder te bewegen tot het meewerken aan de omgangsregeling - of dat een nader raadsonderzoek wordt gelast naar de noodzakelijkheid van een kinderbeschermingsmaatregel.
5.6
Op grond van artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen / uitoefent, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouders die het gezag uitoefenen / uitoefent binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, in staat zijn te dragen.
Op grond van het tweede lid van dit artikel kan een ouder verzoeken een minderjarige onder toezicht te stellen indien de raad niet tot indiening van het verzoek overgaat.
5.7
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de vader en de minderjarige al enige jaren geen enkele vorm van structureel contact meer hebben met elkaar. De raad is bij beschikking van 26 juni 2015 verzocht een onderzoek te verrichten (onder meer) ten aanzien van de omgang, naar de vraag of het belang van de minderjarige zich verzet tegen een omgangsregeling met de vader en indien dit niet het geval is, welke omgangsregeling in het belang van de minderjarige is. De rechtbank heeft daarop bij beschikking van 30 maart 2016 op advies van de raad, zoals weergegeven in het raadsrapport van 30 december 2015, partijen verwezen naar Expertisecentrum Haaglanden voor toeleiding en doorverwijzing naar “Ouderschap blijft” voor het onder begeleiding op gang brengen van de omgang tussen de vader en de minderjarige. Uit de bestreden beschikking blijkt dat het traject bij “Ouderschap blijft” niet heeft geresulteerd in het bewerkstelligen van een omgangsregeling. Het advies vanuit “Ouderschap blijft” is dat de omgang tussen de vader en de minderjarige wordt hervat. De rechtbank heeft overwogen dat niet is gebleken van contra-indicaties die omgang tussen de vader en de minderjarige in de weg staan, en heeft een (opbouwende) omgangsregeling vastgelegd, en door de moeder te verbeuren dwangsommen verbonden aan het niet nakomen van de omgangsregeling door de moeder.
5.8
Gebleken is dat de vader bij kort geding van 22 februari 2018 nakoming van de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling heeft gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat de moeder na betekening van het vonnis in gebreke blijft hieraan te voldoen, omdat de moeder weigert uitvoering te geven aan de omgangsregeling. De vader is niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering wegens het ontbreken van spoedeisend belang omdat zijn vordering identiek is aan het bepaalde in de beschikking van 27 september 2017 (de bestreden beschikking) en die beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat een veroordeling tot nakoming met een nieuwe dwangsom geen toegevoegde waarde heeft, aangezien de vader er zelf voor kiest de dwangsommen niet ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat een en ander niet wegneemt dat partijen dringend het gesprek met elkaar moeten aangaan en behoefte hebben aan adequate hulpverlening. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter kenbaar gemaakt te overwegen om ambtshalve een voorlopige ondertoezichtstelling uit te spreken omdat de ouders zowel op persoonlijk vlak als in hun relatie met elkaar als ouders van de minderjarige hulpverlening nodig hebben. Omdat partijen destijds ter zitting beiden te kennen hebben gegeven zich in te willen zetten voor het traject “Kinderen uit de knel” heeft de voorzieningenrechter geen voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat het traject “Kinderen uit de knel” nog niet is opgestart, omdat dit pas in het najaar van 2018 kan plaatsvinden.
5.9
Naar het oordeel van het hof is uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting gebleken dat de omgang tussen de vader en de minderjarige met name door de moeder geblokkeerd wordt. Zo is gebleken dat de moeder moeizaam heeft meegewerkt aan het in 2015 verrichte raadsonderzoek en aan het traject bij “Ouderschap blijft”. Het traject bij “Ouderschap blijft” is uiteindelijk door de moeder eenzijdig beëindigd. Tot op heden heeft de moeder, ondanks het in de tussentijd gevoerde kort geding, geen uitvoering gegeven aan de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling. Eerder heeft dit hof bij beschikking van 21 februari 2018 het verzoek van de moeder tot schorsing van de werking van de uitvoerbaar bij voorraad verklaarde bestreden beschikking afgewezen.
5.1
Het hof overweegt als volgt. Het opleggen van de maatregel van ondertoezichtstelling kan gerechtvaardigd zijn wanneer het ontbreken van een omgangsregeling, dan wel de conflicten of problemen bij het tot stand brengen of het uitvoeren van een omgangsregeling zodanige belastende conflicten of problemen opleveren voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor zijn zedelijke of geestelijke belangen, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of naar te voorzien is, zullen falen.
5.11
Naar het oordeel van het hof is, zoals ook door de raad ter zitting verklaard, in de totale afwezigheid van de vader in het leven van de minderjarige en met het oog op het grote belang van de vader voor de identiteitsontwikkeling van de minderjarige, een ernstige bedreiging in de zin van artikel 1:255 lid 1 BW gelegen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat de vader sinds 2015 al het juridisch mogelijke heeft gedaan om de omgang tussen hem en de minderjarige te (doen) bewerkstelligen, maar dat dit alles tot op heden nergens toe heeft geleid, met name omdat de moeder volstrekt onvoldoende medewerking verleent. De moeder is in hoger beroep niet ter zitting verschenen, zodat het hof de moeder daarover niet nader heeft kunnen bevragen. Naar het oordeel van het hof is, gelet op al hetgeen in het verleden reeds tevergeefs is geprobeerd om de omgang tussen de vader en de minderjarige op gang te brengen, duidelijk dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald en voldoende aannemelijk dat andere middelen ter afwending van deze bedreiging naar is te voorzien, zullen falen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat ook in hoger beroep niet is gebleken van (objectieve) contra-indicaties voor omgang tussen de vader en de minderjarige. Gelet op het voorgaande zal het hof dan ook het verzoek van de vader, ondersteund door de raad, tot ondertoezichtstelling van de minderjarige toewijzen, in die zin dat het hof de minderjarige onder toezicht zal stellen voor de periode van een jaar.
Omgang
5.12
Gelet op het feit dat de minderjarige onder toezicht wordt gesteld ziet het hof aanleiding om de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin vastgestelde omgangsregeling te vernietigen in die zin dat de te benoemen jeugdbeschermer de opbouw van de omgang in duur en frequentie zal bepalen die tot een omgangsregeling zal leiden waarmee het belang van de minderjarige het meest gediend is.
Dwangsommen
5.13
Gelet op het feit dat de minderjarige onder toezicht gesteld wordt en op het feit dat de vader tot op heden geen dwangsommen heeft geïncasseerd, dan wel kunnen incasseren, zal het hof de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin opgelegde dwangsommen vernietigen en het verzoek van de vader dienaangaande afwijzen.
5.14
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
stelt de minderjarige [de minderjarige] , [in] 2011 te [geboorteplaats] onder toezicht van [gecertificeerde instelling] , voor de periode van 17 oktober 2018 tot 17 oktober 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het gezagsregister;
verzoekt de griffier een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan [gecertificeerde instelling] ;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
vernietigt de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin vastgestelde omgangsregeling, met dien verstande dat de te benoemen jeugdbeschermer de opbouw van de omgang in duur en frequentie zal bepalen die tot een omgangsregeling zal leiden waarmee het belang van de minderjarige het meest gediend is;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
vernietigt de bestreden beschikking voor wat betreft de daarin aan de moeder opgelegde dwangsommen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader tot oplegging aan de moeder van dwangsommen ter zake van het niet nakomen van de omgangsregeling alsmede ter zake van het niet nakomen van de bij beschikking van 26 juni 2015 vastgestelde informatieregeling;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, J.A. van Kempen en L.C.A. Verstappen, bijgestaan door mr. M.M. Rasmijn als griffier en is op 24 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.