BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de benoeming van de persoon van de mentor.
2. Betrokkene verzoekt blijkens het beroepschrift het hof de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een onafhankelijke en professionele mentor voor hem te benoemen.
3. De mentor verweert zich daartegen en verzoekt het hof betrokkene in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Met veroordeling van de bewindvoerder in de kosten van de procedure, zowel aan de zijde van de mentor als in de kosten die gemaakt zijn ten laste van de betrokkene.
4. In het beroepschrift wordt het volgende aangevoerd. Betwist wordt dat de rechter met de benoeming van de mentor de voorkeur van betrokkene gevolgd heeft. Op 5 maart 2018 heeft betrokkene een brief aan de rechtbank gestuurd waarin hij de rechtbank heeft verzocht een onafhankelijke mentor te benoemen, aldus het beroepschrift. In die brief wordt benadrukt dat de betrokkene onder geen enkele voorwaarde wil dat zijn nichtje, zus of welk familielid dan ook benoemd wordt tot mentor. De bestreden beschikking is dan ook in strijd met artikel 1:435 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) respectievelijk 1:452 lid 3 BW tot stand gekomen nu niet de uitdrukkelijke voorkeur van betrokkene is gevolgd, aldus het beroepschrift.
5. De mentor verweert zich daartegen als volgt. Betrokkene heeft ter zitting op 2 maart 2018 de uitdrukkelijke wens geuit dat zij tot mentor zou worden benoemd. Aan de brief van 5 maart 2018, die na de zitting nog is toegezonden, heeft de rechter kennelijk minder gewicht toegekend dan de uitdrukkelijke verklaring van betrokkene ter zitting. Daarbij wijst de mentor erop dat aan een getypte brief niet de conclusie kan worden verbonden dat dit de uitdrukkelijke wens van betrokkene zou zijn. Weliswaar staat onder de brief de handtekening van betrokkene, maar het is onbekend onder welke omstandigheden hij deze handtekening heeft gezet en of hij wel wist waarvoor hij tekende. De mentor merkt daarbij op dat betrokkene geen computer bezit en nooit getypte brieven schrijft. Zij concludeert dan ook dat de getypte brief die aan de kantonrechter is gezonden niet door betrokkene is opgesteld. Betrokkene heeft ook verklaard niet te weten dat hij deze brief heeft ondertekend, wat de inhoud ervan was en ook niet dat namens hem beroep tegen haar benoeming tot mentor is ingesteld. Hij heeft verder aan de mentor verklaard dat hij helemaal niet wil dat er namens hem tegen haar geprocedeerd wordt. Ook wist betrokkene niet dat er namens hem een toevoeging is aangevraagd voor het hoger beroep en heeft hij voor zover de mentor kon nagaan de advocaat die namens hem optreedt nog nooit ontmoet. De mentor kan zich dan ook niet aan de indruk onttrekken dat het hoger beroep zonder enig medeweten, dan wel opdracht van betrokkene is ingesteld en stelt zich dan ook primair op het standpunt dat betrokkene niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De mentor is er stellig van overtuigd dat de bewindvoerder het hoger beroep heeft geïnitieerd, waarmee hij in strijd handelt met de belangen en de wens van betrokkene en de mentor op kosten jaagt. De mentor verzoekt om deze reden dan ook om de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van de procedure, zowel aan haar kant als die aan de kant van betrokkene.
6. Het hof overweegt als volgt. Mr. Verheij heeft ter zitting naar voren gebracht dat de bewindvoerder op enig moment ter kennis is gekomen dat betrokkene een andere mentor benoemd wenste te zien, waarop het hoger beroep is ingesteld. Betrokkene heeft dit ter zitting weersproken. Betrokkene heeft ter zitting onomwonden verklaard zeer blij te zijn met de benoeming van zijn ‘kleine nichtje‘ tot mentor. Ter zitting in hoger beroep is voor wat betreft de gang van zaken met betrekking tot het instellen van het hoger beroep het volgende gebleken. Betrokkene was er niet van op de hoogte dat de zitting was. Hij heeft dat van de mentor vernomen en zij heeft hem ook opgehaald en meegenomen naar de zitting. Mr. Verheij heeft verklaard dat de opdracht tot het instellen van hoger beroep van de bewindvoerder afkomstig is en dat hij (en het hof begrijpt dat dat ook geldt voor mr. IJpelaar) betrokkene tussen het moment van de bestreden beschikking en deze zitting niet gezien of gesproken heeft. Sterker nog, de advocaat van de betrokkene bleek ter zitting verrast, zowel voor wat betreft de aanwezigheid van betrokkene als diens standpunt.
7. Gelet op de uitdrukkelijke verklaring van de betrokkene ter zitting is het hof van oordeel dat de rechtbank dan ook op juiste gronden heeft beslist zoals zij heeft gedaan. Het hof zal de bestreden beschikking dan ook bekrachtigen.
8. De mentor heeft verzocht de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van de procedure, zowel aan de zijde van de mentor als aan de zijde van betrokkene.
9. Naar het oordeel van het hof betreft het onderhavige hoger beroep een nodeloos hoger beroep. Het hof zal betrokkene daarom in de kosten aan de zijde van de mentor veroordelen. Het hof tekent daarbij het volgende aan. Genoegzaam is gebleken dat het beroep weliswaar op naam van betrokkene is ingesteld, maar de opdracht daartoe niet door hem is gegeven, maar door de bewindvoerder. Of betrokkene het inderdaad niet eens was met de persoon van de mentor is niet met hem besproken, noch ten tijde van het instellen van het beroep, noch voorafgaand aan de zitting. Sterker nog, de advocaat heeft de betrokkene – volgens het beroepschrift nota bene zijn cliënt - niet op de hoogte gesteld van de zitting in hoger beroep, bleek verrast door diens aanwezigheid en diens standpunt. Het hof heeft voorts ernstige twijfels bij de vraag of de in het dossier aanwezige brieven die namens betrokkene zijn ingediend, waarin hij aangeeft een andere mentor te wensen, gezien opzet en inhoud wel door hem zijn opgesteld of begrepen. Het is in dat kader op zijn minst genomen opmerkelijk dat betrokkene zelf ter zitting in eerste aanleg op 2 maart 2018 uitdrukkelijk zijn voorkeur voor de benoeming van zijn nichtje heeft uitgesproken en dat slechts enkele dagen later een getypte brief naar de kantonrechter is gestuurd met een volstrekt tegengestelde inhoud. En dat in beroep met name geklaagd wordt over het niet betrekken van deze brief bij de beslissing. Naar het oordeel van het hof, mede gelet op het voorkomen van betrokkene ter zitting, heeft betrokkene deze brieven niet zelfstandig kunnen opstellen. Het hof neemt daarbij ook in aanmerking dat overigens nergens uit blijkt dat betrokkene tussen de behandeling van de zaak in eerste aanleg en het hoger beroep een andere mentor heeft gewenst.
10. Gelet op het feit dat de bewindvoerder geen procespartij is in de onderhavige zaak, kan de bewindvoerder niet worden veroordeeld in de kosten van de procedure aan de zijde van de mentor. Aangezien de bewindvoerder wel de procedure geïnitieerd heeft en mr. IJpelaar die op naam van betrokkene heeft ingesteld zonder betrokkene eerst nader te bevragen en zonder hem op de hoogte te stellen van (het instellen van) het beroep en de zitting, zoals verklaard ter zitting, is het hof van oordeel dat het de bewindvoerder en mr. IJpelaar zou sieren indien deze niet alleen de kosten van de procedure van de mentor maar ook die van betrokkene, ieder voor de helft, derhalve 50%, voor hun eigen rekening zou nemen. Voorts ziet het hof in de gang van zaken rond de totstandkoming van het beroep aanleiding om deze beslissing toe te zenden aan de kantonrechter belast met het toezicht op het bewind van betrokkene.
11. Dit leidt tot de volgende beslissing.