ECLI:NL:GHDHA:2018:2753

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2018
Publicatiedatum
19 oktober 2018
Zaaknummer
22-004716-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolging van diefstal door erfgenaam uit nalatenschap en ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1981, was vervolgd voor diefstal en valsheid in geschrifte. De zaak betreft de diefstal van een geldbedrag van de bankrekening van haar overleden moeder, [benadeelde 1], die op 12 februari 2015 was overleden. De notaris, als wettelijk vereffenaar van de nalatenschap, had aangifte gedaan van de diefstal door de verdachte. Het hof oordeelde dat de vervolging van de verdachte ontvankelijk was, ondanks het feit dat er geen klacht was ingediend door de benadeelde, omdat de notaris in zijn hoedanigheid als vereffenaar aangifte had gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op of omstreeks 18 februari 2015, tezamen met anderen, 4.000 euro heeft weggenomen van de bankrekening van haar moeder. Daarnaast heeft zij in de periode van 17 februari tot en met 11 mei 2015 opzettelijk gebruik gemaakt van een vervalst document, een Verklaring van Toedeling, om een verzekering te claimen. Het hof heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten en heeft een gevangenisstraf van twee maanden opgelegd, die niet ten uitvoer zal worden gelegd, en een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004716-17
Parketnummer: 10-100583-17
Datum uitspraak: 18 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 28 augustus 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [1981],
adres: [woonplaats]
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 4 oktober 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 weken.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ingevolge artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht vindt vervolging ter zake van (onder meer) diefstal, indien sprake is van een bloed- of aanverwantschap, hetzij in de rechte linie, hetzij in de tweede graad van de zijlinie tussen degene tegen wie het misdrijf is gepleegd en de verdachte, alleen plaats op een tegen die verdachte gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Het hof stelt vast dat de notaris aangifte heeft gedaan in haar hoedanigheid van wettelijk vereffenaar van de nalatenschap van [benadeelde 1], de moeder van de verdachte. Uit het dossier volgt dat [benadeelde 1] op 12 februari 2015 is overleden. Het geldbedrag dat in de daaropvolgende week van haar bankrekening is afgeschreven, behoorde op dat moment niet meer aan haar, maar aan de nalatenschap toe. Naar het oordeel van het hof doet zich aldus geen situatie voor als bedoeld in artikel 316, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, zodat de vervolging plaats kan hebben zonder een tegen de verdachte gerichte klacht afkomstig van een in dat wetsartikel genoemde persoon. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de verdachte.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
zij, op of omstreeks 18 februari 2015, te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de bankrekening van [benadeelde 1] heeft weggenomen 4.000 euro, in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), waarbij verdachte en/of haar mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de pin-/betaalpas behorende bij voornoemde bankrekening van [benadeelde 1];
2:
zij, in of omstreeks de periode van 17 februari 2015 tot en met 11 mei 2015, te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) en/of vervalst(e) geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Verklaring van Toedeling, gedateerd 26 februari 2015, als ware het echt en onvervalst, door die Verklaring van Toedeling aan de verzekeraar van [benadeelde 1], te weten [verzekeraar], te doen/laten toekomen, in verband met de uitkering van een verzekering naar aanleiding van het overlijden van die [benadeelde 1], en bestaande die vervalsing hierin dat:
  • op die Verklaring van Toedeling een valse en/of vervalste een of meer stempels en/of handtekening is/zijn aangebracht, en/of onjuiste dateringen zijn vermeld, en/of
  • dat het in die Verklaring van Toedeling beschreven erfrecht niet bestond, en/of
  • en/of dat (aldus) genoemd(e) Verklaring van Toedeling geheel vals/vervalst, althans onjuist was en/of in strijd met de waarheid/werkelijkheid was;
3:
zij, op 17 februari 2015 en/of 18 februari 2015, te Rotterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening vanaf de bankrekening van [benadeelde 1] heeft weggenomen ongeveer 4.437,95 euro, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pin-/bankpas behorende bij voornoemde bankrekening van die [benadeelde 1].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens ten aanzien van de opgelegde straf en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
zij, op
of omstreeks18 februari 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
vanaf de bankrekening van [benadeelde 1]heeft weggenomen 4.000 euro,
in elk geval enig geldbedrag, geheel of ten deletoebehorende aan
die [benadeelde 1], in elk geval aaneen ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader
(s), waarbij verdachte en
/ofhaar mededader
(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder
haar/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten de pin-/betaalpas behorende bij voornoemde bankrekening van [benadeelde 1];
2:
zij, in
of omstreeksde periode van 17 februari 2015 tot en met 11 mei 2015, te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een
vals(e) en/ofvervalst
(e)geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten een Verklaring van Toedeling, gedateerd 26 februari 2015, als ware het echt en onvervalst, door die Verklaring van Toedeling aan de verzekeraar van [benadeelde 1], te weten [verzekeraar], te doen
/latentoekomen, in verband met de uitkering van een verzekering naar aanleiding van het overlijden van die [benadeelde 1], en bestaande die vervalsing hierin dat:
  • op die Verklaring van Toedeling
  • dat het in die Verklaring van Toedeling beschreven erfrecht niet bestond, en
  • en/ofdat (aldus) genoemd
    (e
    )Verklaring van Toedeling geheel
    vals/vervalst,
    althans onjuist was en/of in strijd met de waarheid/werkelijkheidwas;
3:
zij, op 17 februari 2015 en
/of18 februari 2015, te Rotterdam, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
vanaf de bankrekening van [benadeelde 1]heeft weggenomen ongeveer 4.437,95 euro,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
die [benadeelde 1], in elk geval aaneen ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte
zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed
(eren)onder haar bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pin-/bankpas behorende bij voornoemde bankrekening van die [benadeelde 1].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Wederrechtelijke toe-eigening
De raadsvrouw heeft zich overeenkomstig haar pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte geen oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening had. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij enig erfgenaam was. Pas op 23 februari 2018 werd zij door de notaris op de hoogte gesteld van het bestaan van het testament.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende. Uit de verklaring van [getuige 1] volgt dat de verdachte vreesde dat haar ex-partner gebruik kon maken van het geld nu de erfenis verdeeld werd over de verdachte en haar vijf kinderen. Zij wilde het geld voor haarzelf hebben en heeft om die reden snel het geld van de rekening van haar moeder afgehaald. In aanmerking genomen dat de verdachte kort na het overlijden van haar moeder grote geldbedragen van de rekening van haar moeder heeft gehaald zonder dat daarvoor de directe noodzaak is gebleken en evenmin contact is opgenomen met de notaris, ziet het hof geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid van deze verklaring te twijfelen. De onder 1 en 3 ten laste gelegde wederrechtelijk toe-eigening kan aldus wettig en overtuigend worden bewezen.
Valsheid in geschrifte
De raadsvrouw heeft zich overeenkomstig haar pleitaantekeningen op het standpunt gesteld dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het gebruikmaken van het vervalste geschrift. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de ex-partner van de verdachte het vervalste geschrift in een enveloppe in de brievenbus van het huis van [benadeelde 1] moet hebben gedaan, waarna de verdachte deze verklaring bij de post heeft aangetroffen en naar [verzekeraar] heeft toegestuurd.
Het hof overweegt dat voor het door de verdediging geschetste alternatieve scenario geen begin van aannemelijkheid bestaat. De stelling dat de ex-partner het vervalste geschrift door de brievenbus gegooid zou hebben met als kennelijke doel dat de verdachte ‘hierin zou trappen’ door dit geschrift vervolgens naar de verzekeraar door te sturen, doet bovendien niet ter zake. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de verdachte op het moment dat zij het vervalste geschrift aan [verzekeraar] heeft doen toekomen reeds wist dat zij niet enig erfgenaam was, zodat niet relevant is op welke wijze zij in bezit daarvan is gekomen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een groot geldbedrag dat toebehoorde aan de nalatenschap van haar overleden moeder. Deze erfenis was niet alleen voor de verdachte bedoeld, maar ook voor haar vijf kinderen. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk gebruikmaken van een vervalst geschrift. Zij heeft hierdoor het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer moet kunnen worden gesteld in de echtheid van dergelijke documenten ernstig beschaamd. Dit geldt in het onderhavige geval nog te sterker nu het gaat om een notariële akte.
In de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en aspecten verband houdend met de bewezen verklaarde feiten ziet het hof aanleiding een aanmerkelijk lagere straf op te leggen dan door de advocaat-generaal is gevorderd. De verdachte is niet eerder voor soortgelijke feiten veroordeeld. Voorts weegt het hof mee dat zij na een moeilijke periode thans in betere omstandigheden verkeert en ook weer in staat is zorg te dragen voor haar kinderen. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou het nu bereikte evenwicht weer kunnen verstoren. Daarnaast heeft de vereffenaar blijkens de overgelegde “Uitdelingslijst en rekening en verantwoording” de door de verdachte aan de nalatenschap onttrokken gelden als tot de nalatenschap behorende vordering opgenomen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 225 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. T.E. van der Spoel, mr. J.W. van den Hurk en mr. H.M.D. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 18 oktober 2018.