ECLI:NL:GHDHA:2018:275

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 februari 2018
Publicatiedatum
16 februari 2018
Zaaknummer
22-004170-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van ambtenaren in zittingszaal van het gerechtshof

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van het opzettelijk beledigen van ambtenaren in de uitoefening van hun functie, wat heeft plaatsgevonden op 26 november 2014 in de zittingszaal van het gerechtshof. De verdachte heeft tijdens de zitting obscene gebaren gemaakt richting twee ambtenaren, wat hen in hun eer en goede naam heeft aangetast. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging, meermalen gepleegd, en heeft hem hiervoor veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één week met een proeftijd van twee jaar. Het hof heeft het verweer van de verdediging verworpen dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk zou zijn in de vervolging, omdat de aangevers wel degelijk hun klacht tijdig hebben ingediend, ondanks dat dit proces-verbaal pas jaren later is opgemaakt. De verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004170-17
Parketnummer: 09-000350-15
Datum uitspraak: 1 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 9 februari 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdacht],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1991,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 week.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 19 september 2017 het vonnis waarvan beroep geheel aan het oordeel van het hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 november 2014 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid meerdere malen zijn middelvinger in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft opgestoken en/of met de hand en de mond op en neer gaande pijpbewegingen heeft gemaakt in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3].
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep het verweer gevoerd dat het Openbaar Ministerie niet- ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte ter zake van de hem impliciet ten laste gelegde belediging ex artikel 266 Sr, vanwege het ontbreken van een tijdig ingediende klacht strekkende tot vervolging ter zake van dit delict.
De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat niet overeenkomstig de artikelen 66 Sr en 164 Sv een klacht binnen 3 maanden na de dag van kennisname van het feit door de klachtgerechtigden (de opsporingsambtenaren) is ingediend en dat evenmin uit het dossier blijkt dat de klachtgerechtigden ten tijde van de aangifte vervolging wensten.
Het hof verwerpt het verweer.
Blijkens het dossier hebben de politieambtenaren [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] op 26 november 2014 aangifte gedaan jegens de verdachte ter zake van belediging in de uitoefening gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening ex artikel 267 Sr. Naar aanleiding van deze aangiften is op 2 januari 2015 een dagvaarding naar de verdachte uitgegaan voor de zitting van 9 februari 2015. Deze dagvaarding betrof de tot op heden ongewijzigde tenlastelegging ter zake van artikel 267 Sr met impliciet het verwijt ter zake van belediging ex artikel 266 Sr. Op 9 januari 2015 is door aangever [aangever 1] het relaas proces-verbaal in de onderhavige zaak opgemaakt.
Op 9 januari 2014 (kennelijk bedoeld 2015), 13 januari 2015 en 27 februari 2015 is door respectievelijk aangevers [aangever 3], [aangever 2] en [aangever 1] een wensenformulier opgemaakt, waarin zij aangeven dat zij op de hoogte willen worden gehouden van het verloop van de strafzaak.
Na achtereenvolgens het veroordelend vonnis van de politierechter en arrest van het Hof Den Haag d.d. 14 oktober 2015, heeft de Hoge Raad het arrest van het hof vernietigd vanwege een onjuiste uitleg van artikel 267 Sr.
Vanwege het ontbreken van een expliciete klacht door de aangevers ten aanzien van een vervolging ter zake van artikel 266 Sr is door de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] op 16 januari 2018 separaat een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt, welke processen-verbaal erop neerkomen dat zij met hun hierboven vermelde aangifte ook ten doel hadden de verdachte te laten vervolgen voor (eenvoudige) belediging.
Gelet op het bovenstaande stelt het hof vast dat, ondanks het ontbreken van een tijdig ingediende formele klacht, de aangevers [aangever 1] en [aangever 2] ten tijde van hun aangifte vervolging van de verdachte wensten ter zake van (eenvoudige) belediging ingevolge artikel 266 Sr. Hieraan doet niet af dat het proces-verbaal waarin de aangevers hierover relateren eerst in januari 2018, derhalve ruim 3 jaar na de pleegdatum, is opgemaakt.
Het Openbaar Ministerie is dan ook ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wat betreft de aangevers [aangever 1] en [aangever 2].
Nu door aangever [aangever 3] niet te kennen is gegeven dat zijn aangifte mede ten doel had de verdachte te laten vervolgen voor (eenvoudige) belediging is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wat betreft aangever [aangever 3].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van de hem impliciet ten laste gelegde belediging zal worden veroordeeld tot een geldboete ad
€ 400,- subsidiair 8 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks26 november 2014 te 's-Gravenhage
opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten[aangever 1] en
/of[aangever 2]
opzettelijk heeft beledigd dooren/of [aangever 3], gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid meerdere malen zijn middelvinger in de richting van die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] heeft opgestoken en/ofmet de hand en de mond op en neer gaande pijpbewegingen
heeft gemaaktte makenin de richting van die [aangever 1] en
/of[aangever 2]
en/of [aangever 3].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsoverweging
Op grond van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang beschouwd – stelt het hof het navolgende vast.
Op 26 november 2014 stond blijkens de aangiften van [aangever 2] [1] en [aangever 1] [2] de verdachte in hoger beroep terecht bij het gerechtshof Den Haag ter zake van bedreiging van [aangever 3], waarvan diens collega’s [aangever 2] en [aangever 1] destijds getuige waren.
In de zittingszaal zat de verdachte vervolgens met zijn gezicht naar de voorzitter van het gerechtshof en met zijn rug recht voor aangevers. De persoon die de verdachte had meegenomen ging rechtsachter de verdachte [3] zitten. De verdachte heeft zich toen de voorzitter van het gerechtshof [aangever 3] aansprak omgedraaid en naar hen gekeken [4] . Even later heeft de verdachte zich weer omgedraaid en zogenaamde “pijpbewegingen” gemaakt, waarbij hij die [aangever 2] en [aangever 1] aankeek. Hierdoor voelden deze zich beledigd [5] .
De verdachte heeft tegenover de politie erkend, dat hij toen en aldaar obscene gebaren heeft gemaakt (pijpen) [6] .
Het betoog van de verdediging dat de verdachte geen opzet heeft gehad die [aangever 2] en [aangever 1] te beledigen en de pijpbewegingen gericht waren naar de andere in de zittingszaal aanwezige persoon, een vriend van de verdachte, is – gelet op hetgeen ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gekomen - niet aannemelijk geworden.
Gelet op het bovenstaande acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte willens en wetens [aangever 2] en [aangever 1] heeft beledigd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een zittingszaal van het gerechtshof Den Haag op de bewezen verklaarde wijze twee personen beledigd. Zodoende heeft hij hen in hun eer en goede naam aangerand.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 januari 2018.
Het hof is - alles afwegende, waaronder ook de omstandigheid dat het onderhavige feit een relatief oud feit betreft - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63 en 266 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wat betreft aangever [aangever 3].
Verklaart het Openbaar Ministerie ontvankelijk in de vervolging van de verdachte wat betreft de aangevers [aangever 1] en [aangever 2].
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) week.

Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. CHR.A. Baardman en mr. R.F. de Knoop, in bijzijn van de griffier mr. K. Oosterhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 februari 2018.

Voetnoten

1.proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt door [aangever 2] en [verbalisant], hierna: aangifte [aangever 2]
2.proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt door [aangever 1] en [verbalisant], hierna: aangifte [aangever 1]
3.aangifte [aangever 1]
4.o.a. aangifte [aangever 2]
5.aangiften [aangever 2] en [aangever 1]
6.proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 30 december 2014 in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant].