ECLI:NL:GHDHA:2018:2721
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep omgangsregeling en niet-ontvankelijkheid verzoek moeder
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling van minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die op 12 mei 2017 een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder had op 25 juni 2018 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking van de rechtbank, waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De gecertificeerde instelling, verweerster in hoger beroep, heeft op 2 augustus 2018 een verweerschrift ingediend en verzocht het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2018 zijn de moeder, de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de vader verschenen. De advocaat van de vader was echter niet aanwezig. De moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd waarin zij verzocht om een zorgregeling die de omgang met de minderjarigen zou uitbreiden. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling niet in behandeling heeft genomen, omdat dit verzoek pas op de zitting in de pleitnota was gedaan en niet in een verweerschrift. Hierdoor was de vader, als belanghebbende, niet in de gelegenheid om op het verzoek te reageren.
Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat een zelfstandig verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De beslissing van het hof is dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, wat betekent dat haar verzoek om wijziging van de omgangsregeling niet in behandeling wordt genomen.