ECLI:NL:GHDHA:2018:2721

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
17 oktober 2018
Zaaknummer
200.241.526/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgangsregeling en niet-ontvankelijkheid verzoek moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de omgangsregeling van minderjarigen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de rechtbank Rotterdam, die op 12 mei 2017 een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing had verleend. De moeder had op 25 juni 2018 hoger beroep ingesteld tegen de bestreden beschikking van de rechtbank, waarin de omgangsregeling was vastgesteld. De gecertificeerde instelling, verweerster in hoger beroep, heeft op 2 augustus 2018 een verweerschrift ingediend en verzocht het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 24 augustus 2018 zijn de moeder, de vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling en de vader verschenen. De advocaat van de vader was echter niet aanwezig. De moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd waarin zij verzocht om een zorgregeling die de omgang met de minderjarigen zou uitbreiden. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderrechter het verzoek van de moeder tot wijziging van de omgangsregeling niet in behandeling heeft genomen, omdat dit verzoek pas op de zitting in de pleitnota was gedaan en niet in een verweerschrift. Hierdoor was de vader, als belanghebbende, niet in de gelegenheid om op het verzoek te reageren.

Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet-ontvankelijk is in haar hoger beroep, omdat een zelfstandig verzoek niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. De beslissing van het hof is dat de moeder niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar hoger beroep, wat betekent dat haar verzoek om wijziging van de omgangsregeling niet in behandeling wordt genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.241.526/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 18-883
zaaknummer rechtbank : C/10/547344
beschikking van de meervoudige kamer van 26 september 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. J.J.A. Bosch te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. T.T.M.L. Boersema te Maassluis.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 mei 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, die is verbeterd bij beschikking van 28 juni 2018 (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 25 juni 2018 in hoger beroep gekomen de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 2 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de moeder de volgende stukken ingekomen:
- op 23 juli 2018 een brief van diezelfde datum met als bijlage een journaalbericht van 21 juli 2018 met bijlagen;
- op 17 augustus 2018 twee faxen met bijlagen, waarvan het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg ook per post op 20 augustus 2018 is ingekomen;
- op 23 augustus 2018 een fax met bijlagen.
2.4
De raad heeft bij brief van 25 juli 2018, bij het hof ingekomen op 27 juli 2018, laten weten niet ter zitting aanwezig te zullen zijn.
2.5
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.6
De mondelinge behandeling heeft op 24 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- de vader.
De advocaat van de vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
- Uit de moeder zijn geboren:
­ [de minderjarige 1] , [in] 2006 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] );
­ [de minderjarige 2] , [in] 2009 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] );
­ [de minderjarige 3] , [in] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [de minderjarige 3] ).
- De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.
- De minderjarigen verblijven doordeweeks op het schippersinternaat en in het weekend bij de vader op grond van een machtiging uithuisplaatsing.
- Bij beschikking van 12 mei 2017 heeft de kinderrechter naast de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing – voor zover hier van belang – bepaald dat de omgangsregeling, zoals vastgesteld bij beschikking van 28 oktober 2016, wordt uitgebreid in die zin dat de omgangsregeling tussen [de minderjarige 2] , [de minderjarige 1] en de moeder wordt uitgebreid naar twee middagen in de week en dat de omgangsregeling tussen [de minderjarige 3] en de moeder wordt uitgebreid met één extra middag in de week.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, uitvoerbaar bij voorraad, de ondertoezichtstelling van de minderjarigen verlengd tot 22 mei 2019 en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader verlengd tot 22 november 2018. De kinderrechter heeft het verzoek tot verlenging van de uithuisplaatsing voor het overige aangehouden en de gecertificeerde instelling verzocht uiterlijk twee weken voor de genoemde datum de kinderrechter de verzochte rapportage te doen toekomen.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, een zorgregeling vast te stellen inhoudende dat de minderjarigen wekelijks op dinsdag of woensdag en donderdag van 14:00 uur tot 19:00 uur omgang met de moeder zullen hebben, waarbij een middag begeleid zal worden door een door de gecertificeerde instelling goedgekeurd persoon en (naar het hof begrijpt) in de schoolvakanties twee dagen met overnachting. De dagen en uren dat er geen omgang tussen de moeder en de minderjarigen is, dienen te worden ingehaald in de volgende week of de week daaropvolgend.
4.3
De gecertificeerde instelling verweert zich hiertegen en verzoekt het hof het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel het beroep van de moeder ongegrond te verklaren, dan wel het beroep van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid van de moeder
5.1
Het hof zal eerst nagaan of de moeder ontvankelijk is in het ingestelde beroep dat zich niet richt tegen de (verlenging van de) ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing bij de vader maar alleen de omgangsregeling betreft. In het inleidende verzoek heeft de gecertificeerde instelling de kinderrechter verzocht zowel de ondertoezichtstelling van de minderjarigen als de machtiging uithuisplaatsing voor de duur van een jaar te verlengen. De moeder heeft geen verweerschrift ingediend, maar op de zitting verweer gevoerd. In haar pleitnota heeft zij geconcludeerd tot gedeeltelijke afwijzing van de uithuisplaatsing en verzocht deze slechts voor de duur van een half jaar te verlengen en daarnaast een omgangsregeling vast te stellen van – kort gezegd – twee middagen per week waarbij één middag begeleid en twee dagen met een overnachting in de vakanties. Dus voor [de minderjarige 1] [de minderjarige 2] de ene middag facultatief en voor [de minderjarige 3] twee middagen, aldus de conclusie in de pleitnota. Het proces-verbaal vermeldt het volgende: “mr. Bosch: (…) Het is voor de moeder van belang dat een omgangsregeling van twee middagen in de week wordt vastgesteld. Door de GI is de huidige omgangsregeling immers zo geïnterpreteerd dat er maar één middag omgang is. De komende zes maanden wil de moeder graag twee dagen per week, of in ieder geval een dag per week van 15:00 uur tot 19:00 uur begeleide omgang. Een kennis van de moeder kan deze bezoeken begeleiden. Voor de moeder is het van belang dat zij stabiele omgang heeft, maar de vader komt de omgangsregeling niet goed na.”
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 282, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering mag het verweerschrift een zelfstandig verzoek bevatten, mits dit betrekking heeft op het onderwerp van het oorspronkelijke verzoek. Vast staat dat het verzoek tot wijziging van de in de beschikking van 12 mei 2017 vastgestelde omgangsregeling niet in een verweerschrift, maar pas op de zitting in de pleitnota is gedaan. De vader, die als belanghebbende heeft te gelden, was bij die zitting niet aanwezig. Het hof leest de bestreden beschikking aldus dat de kinderrechter het verzoek niet in behandeling heeft genomen. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de kinderrechter geen beslissing heeft genomen op het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling, maar de moeder in de overwegingen (slechts) heeft gewezen op de beschikking van rechtbank Rotterdam van 12 mei 2017, waarin een omgangsregeling is vastgelegd. Het hof acht daarbij tevens van belang dat de kinderrechter de behandeling van het verzoek niet heeft aangehouden om de vader (alsnog) in de gelegenheid te stellen op dit verzoek te reageren.
5.3
Nu het verzoek tot wijziging van de omgangsregeling niet door de kinderrechter in behandeling is genomen en daarop geen beslissing is genomen, zal het hof de moeder in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. Ingevolge het bepaalde in artikel 362 Rv kan een zelfstandig verzoek immers niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.

6.De beslissing

Het hof:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.B. Kamminga, I. Obbink-Reijngoud en A.R.J. Mulder, bijgestaan door mr. H.B. Brandwijk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 september 2018.