Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Rolnummer rechtbank : 4943152 \ CV EXPL 16-14030
Arrest van 16 oktober 2018
Maatschap Europoort Terminal,
Havenbedrijf Rotterdam N.V.,
Het geding
Beoordeling van het hoger beroep
1. De huur is ingegaan op 1 oktober 1990 en eindigt op 30 september 2015.2. De huurder heeft het recht van optie op verlenging van de huurtijd met twee direct aansluitende tijdvakken van vijfentwintig jaren (elk) tegen de bij het einde van de huur geldende huurprijs, behoudens het in artikel 3 gestelde en overigens onder gelijkluidende bepalingen, uitgezonderd die van dit artikel tegen de alsdan door de gemeente te stellen prijs en bepalingen, welke zullen zijn de alsdan bij de gemeente Rotterdam voor soortgelijke terreinen en percelen haventalud en water gebruikelijke. (…)”
4. Op 1 oktober 1999 kan de huurder zowel als de gemeente een algehele herziening van de huurprijs verlangen, mits (...). Indien tussen partijen niet voor het aanvangen van het nieuwe tijdvak overeenstemming wordt verkregen omtrent de nieuwe huurprijs, zal deze op de wijze als hierna te vermelden door partijen worden vastgesteld op basis van hetgeen drie deskundigen zullen adviseren.
Per 1 oktober 2015 naar € 4,65 m²/jaar (prijspeil 2015).
Per 1 oktober 2015 naar € 2,87 m²/jaar (prijspeil 2015);Per 1 oktober 2016 naar € 3,57 m²/jaar (prijspeil 2015);Per 1 oktober 2017 naar € 4,27 m²/jaar (prijspeil 2015);Per 1 oktober 2018 naar € 4,95 m²/jaar (prijspeil 2015).
ten onrechte een laagwaardig bedrijf als MET gelijk stelt aan hoogwaardige bedrijven en daarmee een hoge gebruiksvergoeding beoogt te rechtvaardigen. Die rechtvaardiging ontbreekt; objectieve gronden om op basis van de maatstaf van vergelijkbare terreinen een huurverhoging van € 4,50 per m2 of € 5,00 per m2 te verlangen zijn er in onze opvatting niet. (...) MET is in termen van publiek- en privaatrechtelijke gebruiksmogelijkheden, producten, toegankelijkheid en techniek en installatie uitsluitend gelijk aan de bedrijven TEAM, MOT en Shell Europoort terminals.”
- i) de publiekrechtelijke annex planologische gebruiksmogelijkheden van de terreinen;
- ii) de privaatrechtelijke gebruiksmogelijkheden, inclusief de producten die op de terreinen op- en overgeslagen en be- en verwerkt mogen worden;
- iii) de toegankelijkheid van de terreinen over water, per as en/of per trein;
- iv) de technische hoog- dan wel laagwaardigheid van de terreinen, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met de aanwezige inrichting van de terreinen en de daarop aanwezige techniek en installaties;
- v) de mate waarin en wijze waarop het Havenbedrijf heeft bijgedragen aan de realisatie van kade-, aanmeer- en/of andere voorzieningen ten behoeve van de gebruikers van de terreinen en het effect daarvan op de gebruiksvergoeding indien deze voorzieningen door de gebruikers zelf waren bekostigd;
- vi) de marktconformiteit van de gebruiksvergoeding die MET voor de gehuurde terreinen in februari 2016 betaalde in verhouding tot de gebruiksvergoeding die gebruikers van soortgelijke terreinen inclusief verstrekte kortingen en/of ingroeirechten betalen.
- vii) de mate waarin en wijze waarop MET bijdraagt aan de inkomsten van het Havenbedrijf uit de zeehavengelden;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5000,- per dag;
III het Havenbedrijf veroordeelt in de proceskosten, met rente en nakosten.
IIheeft gevorderd, tevens vordert, voorwaardelijk voor het geval het hof de eerder genoemde vordering II afwijst, dat het hof:
eerste griefheeft MET zich gericht tegen de afwijzing van haar vordering I sub b onder (iv) en het oordeel van de kantonrechter dat het Havenbedrijf bij het stellen van de herziene huurprijs geen rekening hoeft te houden met onderscheid tussen laag- of hoogwaardigheid van de terreinen door onder meer de aanwezige inrichting van de terreinen en de daarop aanwezige techniek en installaties. De kantonrechter overwoog, dat er geen goede argumenten zijn om onderscheid te maken tussen enerzijds de onderhavige huurprijsherziening en anderzijds de tussentijdse herziening uit artikel 3 waarbij de aard van het gebruik of de bebouwing uitdrukkelijk
geenrol spelen (artikel 3 lid 6 onder a), en overwoog verder, dat verschillen in veelzijdigheid of complexiteit van de bedrijfsvoering verschillen in gebruik en inrichting van de terreinen met zich brengen, maar dat deze verschillen niet met zich brengen dat daardoor de terreinen als zodanig niet soortgelijk kunnen zijn.
MET bestrijdt dat de criteria van artikel 3 lid 6 een rol mogen spelen bij de invulling van de maatstaf van artikel 2 lid 2, nu vaststaat dat artikel 3 niet van toepassing is. Voorts voert MET aan dat zij niet bedoeld heeft dat hetgeen de gebruiker
de factomet het terrein doet (de bedrijfsvoering) doorslaggevend is. Het gaat er volgens MET om wat de gebruiker met het terrein
kan en magdoen: MET betoogt dat de aanwezige installaties en techniek tonen wat de gebruiker met een terrein kan doen (de gebruikspotentie/gebruiksmogelijkheden) en daarmee ook de beperkingen die uit publiek- en privaatrechtelijke gebruiksmogelijkheden en de toegankelijkheid van de terreinen voortvloeien.
terreinen en percelen. Er is
nietvastgelegd dat zij ook rekening moet houden met de op de terreinen verrichte (soortgelijke)
bedrijfsvoeringof met de zich op de terreinen bevindende (soortgelijke)
bedrijvenen de daarvoor aangebrachte voorzieningen. Het hof ziet daarom geen grond om het Havenbedrijf te verplichten om de feitelijk aanwezige bedrijfsinstallaties en technieken – de hoog- dan wel laagwaardigheid – in ogenschouw te nemen bij de prijsstelling, zoals MET in haar grief bepleit en met I sub b onder (iv) vordert.
mogelijkhedenvan de terreinen (de potentie) in ogenschouw moet nemen en daarvoor naar de feitelijk aanwezige voorzieningen, installaties en technieken moet kijken, wijst het hof op de toewijzing door de kantonrechter van de vordering sub I sub b onder (i), (ii) en (iii). Met die toewijzing staat vast dat het Havenbedrijf bij het stellen van de huurprijs wel rekening zal houden met verschillen in de gebruiks
mogelijkhedenvan de terreinen door publiek- en privaatrechtelijke grenzen, ligging, gesteldheid, en dergelijke. Deze potentie van de terreinen staat echter los van de bedrijven aan wie het Havenbedrijf de terreinen daadwerkelijk verhuurt en los van hun bedrijfsvoering daarop en hun wijze van invulling en inrichting van het gehuurde.
tweede griefricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de marktconformiteit geen maatstaf is om te komen tot een herziene huurprijs, met afwijzing van de vordering I sub b onder (vi). MET heeft aangevoerd dat de herziene huurprijs los moet staan van de marktwerking, dus ook los van het Havenbedrijf als monopolist. Er moet volgens MET rekening worden gehouden met de gehele financiële verhouding tussen het Havenbedrijf en de gebruikers door acht te slaan op de op 1 oktober 2015 door andere gebruikers van soortgelijke terreinen daadwerkelijk betaalde gebruiksvergoedingen, inclusief de op die datum bestaande kortings- en ingroeiafspraken en inclusief andere financiële regelingen, zoals meegeleverde havenvoorzieningen die voor de gebruiker gratis zijn of bekostigd worden uit (garanties op) zeehavengelden. Met haar
derde griefkomt MET op tegen de afwijzing van de vordering I sub b onder (v) en (vii) om rekening te houden met de mate waarin en de wijze waarop het Havenbedrijf heeft bijgedragen aan de realisatie van voorzieningen ten behoeve van de gebruiker. MET heeft zelf al haar specifieke infra- en andere voorzieningen bekostigd en zij beheert, onderhoudt en vervangt deze op eigen kosten. Voor andere gebruikers van terreinen doet het Havenbedrijf investeringen, al dan niet met een afspraak over zeehavengelden. Een in zo’n geval door het Havenbedrijf overeengekomen hoge huurprijs of erfpachtcanon dient met de waarde van de investering te worden gecorrigeerd, aldus MET.
inde huurprijsafspraak zijn vastgelegd, waarop ook de eiswijziging van vordering I ziet, zal het hof ze hierna onder 8.2 en 8.3 bespreken bij de beoordeling van die eiswijziging. Voorzover zij financiële afspraken betreffen die contractueel niet rechtstreeks in de bepaling van de huurprijs of in het feitelijke bedrag van de canon zijn opgenomen, zal het hof ze thans bespreken.
Het hof begrijpt het betoog van MET dat bedrijfsspecifieke investeringen door het Havenbedrijf, het voor bedrijven aantrekkelijk kunnen maken om zich op de haventerreinen te vestigen en akkoord te gaan met hogere huurprijzen. Dit betekent echter niet dat het Havenbedrijf bij de prijsstelling van artikel 2 lid 2 moet rekenen met lagere huurprijzen zoals MET in feite betoogt. Dat is immers niet in artikel 2 lid 2 bepaald. Bovendien worden tegenover bedrijfsinvesteringen door het Havenbedrijf ook niet-financiële afspraken gemaakt, zoals bijvoorbeeld garanties over minimum volume-, doorzet- of overslagverplichtingen ten behoeve van de zeehavengelden. Het stond ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst, en het staat nog steeds, aan de verhuurder (als eigenaar van het terrein) vrij om met de huurder of gebruiker naast de huurprijs of canon, afzonderlijk afspraken te maken over aan te brengen voorzieningen voor de bedrijfsvoering van de gebruiker en over de wijze van vergoeding daarvan. Dat dergelijke afspraken tegenwoordig vaker of anders worden gemaakt dan ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst met MET, kan wellicht voor MET grond zijn om een geheel nieuwe huurovereenkomst aan te willen gaan of om thans naast de bestaande huurovereenkomst met het Havenbedrijf andere (investerings)afspraken te maken. Het hof kan er echter geen grond in zien om binnen de bestaande huurovereenkomst aan het Havenbedrijf te verplichten om bij het stellen van de nieuwe huurprijs op de daarvoor ‘gebruikelijke huurprijs’ als bepaald in artikel 2 lid 2, naast de huurprijs ook alle overige (financiële) afspraken met gebruikers te betrekken.
vierde griefricht zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat het Havenbedrijf niet verplicht kan worden tot het verstrekken van contractuele informatie met betrekking tot de verhuur of erfpacht van terreinen aan andere gebruikers en dat het Havenbedrijf voldoende aan haar transparantieverplichting voldoet door één of meer onafhankelijke deskundige(n) – zoals een in bedrijfshuur gespecialiseerde jurist en/of makelaar – een controle- en vergelijkingstoets te laten uitvoeren met garanties ten aanzien van de vertrouwelijkheid van de daarbij te betrekken informatie.
In dit verband heeft MET haar eis vermeerderd zodat zij thans subsidiair vordert dat een of meerdere deskundigen worden benoemd aan wie volledige inzage in bepaalde informatie wordt gegeven. Omdat het Havenbedrijf daartegen geen bezwaar heeft, zal het hof dit bij eiswijziging gevorderde II toewijzen zoals hierna vermeld.