ECLI:NL:GHDHA:2018:2712

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
22-004117-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake hennepteelt

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1986, was beschuldigd van het opzettelijk telen van hennepplanten in een garagebox gedurende een periode van meer dan twee maanden. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 7 september 2016 tot en met 16 november 2016 te Rotterdam opzettelijk een hoeveelheid van ongeveer 64 hennepplanten heeft geteeld, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte was eerder in eerste aanleg veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. In hoger beroep heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de vrijspraak van een ander ten laste gelegd feit. Het hof heeft de bewezenverklaring van de hennepteelt bevestigd, maar heeft de eerdere veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van vijftig uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een eerder uittreksel Justitiële Documentatie. Het hof heeft geconcludeerd dat de verdachte doelbewust financieel voordeel heeft nagestreefd door het kweken van hennep, wat schadelijk is voor de volksgezondheid en leidt tot criminaliteit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004117-17
Parketnummer: 10-021802-17
Datum uitspraak: 3 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 15 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1986,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
19 september 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van vijftig uren, subsidiair vijfentwintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 2 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep aan de orde - ten laste gelegd dat:
1:
hij in of omstreeks de periode van 07 september 2016 tot en met 16 november 2016 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 64 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in
of omstreeksde periode van 07 september 2016 tot en met 16 november 2016 te Rotterdam opzettelijk heeft geteeld
en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]
)een hoeveelheid van
(in totaal
) ongeveer64 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de verdachte zich vóór 1 november 2016 ook al bezighield met het telen van hennep, zodat de verdachte van dat gedeelte van de tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verdachte heeft bij de politie verklaard (p. 32) dat een maat van hem vóór de zomer van 2016 uit het pand is gegaan en dat hij toen een aantal mensen heeft geregeld die wat spullen in het pand mochten zetten. Die mensen hebben echter geen hennepplanten neergezet, dat heeft hij zelf gedaan, zo heeft de verdachte verklaard. Door de politie zijn - blijkens het proces-verbaal aantreffen hennepkwekerij (p. 5-8) - op 16 november 2016 verscheidene omstandigheden geconstateerd die erop duiden dat er een eerdere oogst geweest is. De opsporings-ambtenaren vonden verdroogde resten van hennepplanten. Voorts werd hennepafval aangetroffen in vuilniszakken en in een droogrek. Zij stelden daarnaast ook het volgende vast:
In de kweekruimte bevond zich een op kalk gelijkende afzetting op het zeil en aan de onderzijde van de plantenpotten. De hoogte van de op kalk gelijkende afzetting aan de onderzijde van de potten en op het zeil tegen de opstaande rand kwamen overeen;
Het filterdoek van de koolstoffilters was vervuild; Er lag stof op de kappen van de armaturen van de assimilatielampen, het stoffilter van de koolstofcilinder en de kachel; Er werden een aantal droogrekken aangetroffen. Hierin lag nog wat hennepafval; Er werden schaartjes aangetroffen. Op deze schaartjes bevonden zich hennepresten;
Er werden een aantal (vuilnis)zakken met potgrond aangetroffen. In deze potgrond bevonden zich wortelresten.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat is komen vast te staan dat de verdachte zich wel degelijk ook al vóór 1 november 2016 bezighield met het telen van hennepplanten. De hiervoor genoemde omstandigheden kunnen – in samenhang bezien - naar het oordeel van het hof niet verklaard worden door het gebruik van reeds vervuilde tweedehands kweekbenodigdheden.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van meer dan twee maanden schuldig gemaakt aan het kweken van hennepplanten in een garagebox.
Zodoende heeft hij doelbewust op wederrechtelijke wijze financieel voordeel nagestreefd. Drugs zijn bovendien schadelijk voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 29 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte in het verleden veelvuldig met justitie in aanraking is gekomen, zij het niet recent wegens een soortgelijk feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. S.A.J. van 't Hul,
mr. R.M. Bouritius en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 oktober 2018.
Mr. S.A.J. van ‘t Hul is buiten staat dit arrest te ondertekenen.