ECLI:NL:GHDHA:2018:2708

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
22-002184-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep voor mishandeling met onvoldoende bewijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Groot-Brittannië in 1968, was beschuldigd van mishandeling van een aangeefster op 29 mei 2012 in 's-Gravenhage. De advocaat-generaal had gevorderd dat het eerdere vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een taakstraf van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 26 september 2018 heeft het hof de zaak opnieuw onderzocht. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de mishandeling. De processen-verbaal van aanhouding ontbraken, en er was geen overtuigend bewijs dat de aangeefster letsel had opgelopen. De camerabeelden waren te vaag om te concluderen dat de verdachte de aangeefster daadwerkelijk had geslagen.

Het hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat zij de mishandeling had gepleegd, en sprak haar vrij. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van mishandeling.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002184-18
Parketnummer: 09-151864-12
Datum uitspraak: 10 oktober 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 10 januari 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië) op
[geboortejaar] 1968,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 26 september 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van dertig uren, subsidiair vijftien dagen hechtenis.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als nader in het vonnis is vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 29 mei 2012 te 's-Gravenhage opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [aangeefster]), (meermalen) (met kracht) in/tegen haar gezicht, althans tegen haar hoofd heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal, maar met de verdediging is het hof van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet buiten gerede twijfel is komen vast staan dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Uit het proces-verbaal relaas blijkt dat zowel de verdachte als aangeefster op 29 mei 2012 is aangehouden en meegenomen naar het politiebureau, omdat zij elkaar over en weer ervan beschuldigden de ander te hebben geslagen. De betreffende processen-verbaal van aanhouding van die datum ontbreken echter in het dossier, zodat aan de hand van die bron niet kan worden vastgesteld of aangeefster op 29 mei 2012 letsel heeft opgelopen. Ook in het proces-verbaal relaas wordt hierover niet gerept.
Wel staat hierin dat aangeefster en de verdachte op
29 mei 2012 beiden ervan hebben afgezien om aangifte te doen.
Op 6 juni 2012 heeft aangeefster alsnog aangifte van mishandeling gedaan. Uit het daarvan opgemaakte proces-verbaal blijkt niet dat de verbalisant die de aangifte opnam op dat moment (nog) enig (rest)letsel heeft waargenomen bij aangeefster. Ook uit het proces-verbaal van de tweede aanhouding van de verdachte, die op 11 juli 2012 plaats vond, noch uit enig ander stuk in het dossier, blijkt dat een verbalisant of een ander persoon op of kort na de datum van het ten laste gelegde enig letsel heeft waargenomen bij aangeefster.
De in het dossier aanwezige en ter terechtzitting in hoger beroep getoonde camerabeelden van het voorval waarop de tenlastelegging ziet, acht het hof te vaag om op basis daarvan te kunnen vaststellen dat de verdachte aangeefster daadwerkelijk heeft geraakt in het gezicht. Het hof volgt dan ook niet de vaststelling van de verbalisant in het proces-verbaal van bevindingen (dossier p. 33) dat op die beelden te zien is dat de verdachte aangeefster een aantal (rake) vuistslagen in het gezicht geeft. Met name acht het hof niet uitgesloten dat de verdachte, zoals zij ter zitting heeft verklaard, slechts heftige gebaren met haar arm in de richting van aangeefster heeft gemaakt, als reactie waarop aangeefster verschrikt terugdeinsde, omdat zij eerder ernstig nekletsel had opgelopen.
De in het dossier gevoegde foto’s waarop aangeefster met letsel is te zien zijn niet gedateerd, terwijl een verklaring van de maker van de foto’s over de datum daarvan ontbreekt.
Bij deze stand van zaken acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte aangeefster op 29 mei 2012 heeft mishandeld zoals is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 300,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 300,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster]

Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. L.F. Gerretsen-Visser,
mr. M.C.R. Derkx en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 oktober 2018.
Mr. M.C.R. Derkx is buiten staat dit arrest te ondertekenen.