ECLI:NL:GHDHA:2018:2704

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
22-002620-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van fietsen, poging tot inbraak in school en voorhanden hebben van een balletjespistool door minderjarige verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2000, en zijn medeverdachte zijn beschuldigd van diefstal van fietsen, een poging tot inbraak in een schoolpand en het voorhanden hebben van een balletjespistool. De verdachte is eerder in eerste aanleg veroordeeld tot een jeugddetentie van 74 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een zwaardere straf geëist, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot 44 dagen jeugddetentie en een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie. Het hof heeft de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken van de ten laste gelegde afpersing, maar heeft de andere feiten bewezen verklaard. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld en poging tot inbraak, waarbij het hof de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in aanmerking heeft genomen. De verdachte heeft geen respect getoond voor de eigendommen van anderen en heeft overlast veroorzaakt. Het hof heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn houding tegenover hulpverlening. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor materiële schade van €125,00. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002620-16
Parketnummers: 10-700107-16 en 10-690187-16
Datum uitspraak: 7 februari 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 2 juni 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 2000,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 januari 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Het hof heeft de in een tweetal inleidende dagvaardingen opgenomen en ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegde feiten hieronder van een doorlopende nummering voorzien. Het zal die nummering in dit arrest aanhouden.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 10-700107-16:
1.
hij op of omstreeks 10 juli 2015 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer valse of vervalste bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven;
2.
hij op of omstreeks 08 januari 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie I onder 7° van de Wet Wapens en munitie, te weten een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Sig Sauer model 1911 en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en) voorhanden heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 14 februari 2016 te Rotterdam op of aan de openbare wegen, de Randweg en/of Hollandsestraat, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone) en/of een of meer fietsen en/of een mes en/of kleding (2 truien en/of één broek) en/of speakers en/of een subwoofer, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone) en/of een of meer fietsen en/of een mes en/of kleding (2 truien en/of één broek) en/of speakers en/of een subwoofer, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- achtervolgen van die [aangever] en/of
- zich opdringen aan die [aangever] en/of
- die [aangever] gebieden om te gaan zitten en/of
- meermalen, althans eenmaal die [aangever] gebieden/dwingen om mee te lopen en/of
- die [aangever] gebieden/dwingen om zijn kelder(box/deur) te openen en/of
- ( met kracht) slaan/stompen in/op/tegen het gezicht van die [aangever] en/of
- aan die [aangever] tonen en/of voorhouden van een mes en/of
- rukken/trekken van een telefoon uit de hand(en) van die [aangever] en/of
- ( daarbij) aan die [aangever] (dreigend) toevoegen van de woorden: "Geef je fona" en/of "Geef die kankerfona" en/of "Jij weet niet wie ik ben kill" en/of "Ik ben geen kleine jongen" en/of "Maak die kelderdeur open" en/of "Hé, BJ geef die fiets" en/of "Ga goud pakken en spullen van waarde"" en/of "En pinpas van je moeder" en/of "Ik loop wel mee" en/of "Ik kan je ook gewoon djoeken" en/of "Geef je telefoon"" en/of "Nu, is het mijn fona" en/of "Ik zweer als je aangifte doet, ik neuk je kankermoeder";
zaak met parketnummer 10-690187-16:
4.
hij op of omstreeks 07 januari 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een school, gelegen aan de Putsebocht, weg te nemen geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan het Avicenna College, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders en
zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking,
- een raam/ruit heeft ingegooid en/of
- in die school op zoek is geweest naar dat geld en/of die goederen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2, 3 (diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld) en 4 ten laste gelegde veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 74 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met, naast de wettelijk voorgeschreven algemene voorwaarden, als bijzondere voorwaarden – kort gezegd – het verlenen van medewerking aan begeleiding vanuit een jongerencoach en een verplichting tot medewerking tot het verkrijgen en behouden van een dagbesteding, alsmede tot een taakstraf bestaande uit een leerstraf-TACT voor de duur van 35 uren, subsidiair 17 dagen jeugddetentie.
In eerste aanleg is voorts een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing evenwel geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien in zoverre in het ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - zal worden vernietigd, dat de verdachte ter zake van het onder 2, 3 tweede cumulatief/alternatief (diefstal in vereniging met geweld en bedreiging met geweld) en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 74 dagen, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarde – kort gezegd – jeugdreclasseringstoezicht, alsmede tot een leerstraf voor de duur van 35 uren, met dien verstande dat op de schriftelijke vordering – kennelijk abusievelijk – de leerstraf niet staat vermeld.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan – voor zover aan het inhoudelijke oordeel van het hof onderworpen - niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
(Partiële) vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Aan de verdachte is onder meer ten laste gelegd dat hij zich op 14 februari 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van afpersing van [aangever] en/of dat hij op voornoemde datum zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde aangever.
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde afpersing en diefstal met geweld. Hiertoe heeft de raadsman - zakelijk weergegeven - betoogd dat geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van de verdachte bij de afpersing en de diefstal met geweld en bedreiging met geweld, evenmin in de vorm van medepleger.
Met de advocaat-generaal en de verdediging acht het hof dat de ten laste gelegde afpersing, ook in de vorm van medeplegen, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat de verdachte hiervan moet worden vrijgesproken.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de zich in het dossier bevindende stukken – in onderling verband en samenhang bezien – en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet worden vastgesteld dat het opzet van de verdachte, ook niet in voorwaardelijke zin, gericht was op het door één of twee andere medeverdachte(n) gepleegde geweld en bedreiging met geweld, zodat de verdachte ten aanzien van dat deel van de tenlastelegging partieel dient te worden vrijgesproken. In het bijzonder is niet komen vast te staan dat de verdachte betrokken was bij de uitvoering van een gemeenschappelijk plan om de aangever af te persen of door geweld of bedreiging met geweld goederen van de aangever te stelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
of omstreeks08 januari 2016 te Rotterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 van categorie I onder 7° van de Wet Wapens en munitie, te weten een balletjespistool, zijnde een voorwerp dat voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, te weten een pistool van het merk Sig Sauer model 1911
en/of met (een) voor ontploffing bestemde voorwerp(en)voorhanden heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks14 februari 2016 te Rotterdam
op of aan de openbare wegen, de Randweg en/of Hollandsestraat,tezamen en in vereniging met een ander
of anderen,
althans alleen,
met het oogmerk om zich of een of meer anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [aangever] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone) en/of een of meer fietsen en/of een mes en/of kleding (2 truien en/of één broek) en/of speakers en/of een subwoofer, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en/of
met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigeningheeft weggenomen
een mobiele telefoon (merk Apple, type Iphone) en/of een of meerfietsen
en/of een mes en/of kleding (2 truien en/of één broek) en/of speakers en/of een subwoofer, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader
(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- achtervolgen van die [aangever] en/of
- zich opdringen aan die [aangever] en/of
- die [aangever] gebieden om te gaan zitten en/of
- meermalen, althans eenmaal die [aangever] gebieden/dwingen om mee te lopen en/of
- die [aangever] gebieden/dwingen om zijn kelder(box/deur) te openen en/of
- (met kracht) slaan/stompen in/op/tegen het gezicht van die [aangever] en/of
- aan die [aangever] tonen en/of voorhouden van een mes en/of
- rukken/trekken van een telefoon uit de hand(en) van die [aangever] en/of
- (daarbij) aan die [aangever] (dreigend) toevoegen van de woorden: "Geef je fona" en/of "Geef die kankerfona" en/of "Jij weet niet wie ik ben kill" en/of "Ik ben geen kleine jongen" en/of "Maak die kelderdeur open" en/of "Hé, BJ geef die fiets" en/of "Ga goud pakken en spullen van waarde"" en/of "En pinpas van je moeder" en/of "Ik loop wel mee" en/of "Ik kan je ook gewoon djoeken" en/of "Geef je telefoon"" en/of "Nu, is het mijn fona" en/of "Ik zweer als je aangifte doet, ik neuk je kankermoeder";
4.
hij op
of omstreeks07 januari 2016 te Rotterdam ter uitvoering van het voornemen om tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een school, gelegen aan de Putsebocht, weg te nemen geld en/of goederen van
zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan het Avicenna College, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader
sen
zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en
/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengendoor middel van braak
en/of verbreking,
- een raam
/ruitheeft ingegooid en
/of
- in die school op zoek is geweest naar dat geld en/of die goederen, terwijl de uitvoering van dat voornemen niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging ter zake feit 4
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, overeenkomstig de aan het hof overgelegde en in het dossier gevoegde pleitaantekeningen, het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van het onder 4 ten laste gelegde, wegens gebrek aan bewijs. Daartoe is aangevoerd, kort gezegd, dat het enkele aantreffen van het DNA van de verdachte op de plaats delict niet voldoende bewijs oplevert dat de verdachte degene is geweest die de in de tenlastelegging onder 4 bedoelde poging tot diefstal heeft gepleegd. De raadsman heeft betoogd dat de door de verdachte geschetste alternatieve verklaring voor de aanwezigheid van het bloedspoor – inhoudende dat de verdachte rond de in de tenlastelegging genoemde datum met een bloedneus het schoolgebouw, waar hij op school zat, is binnen gelopen en daar waarschijnlijk bloedsporen heeft achter gelaten – aannemelijk kan worden geacht.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Op grond van het procesdossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 7 januari 2016 vindt er omstreeks 22:13 uur in een school, genaamd Avicenna College, gevestigd aan de Putsebocht 21 te Rotterdam, een poging tot inbraak plaats. Een raam naast de toegangsdeur blijkt te zijn ingeslagen. Uit het politieonderzoek naar deze inbraak is gebleken dat op de binnenmuur onder het ingegooide raam en op een pilaar in de hal bloedsporen zijn aangetroffen. Als de aangever, nadat hij gebeld is door een medewerker van het beveilingsbedrijf omdat het alarm was afgegaan, bij het Avicenna gebouw aankomt, wordt de verdachte nabij de school gezien.
Uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 mei 2016, met nr. PL1700-2016008580-9, volgt dat de verbalisant, die de camerabeelden van de school heeft bekeken, relateert dat daarop is te zien dat twee manspersonen de hal van het schoolgebouw inlopen, dat een van deze mannen bij zijn vlucht met zijn blote handen een pilaar in de hal aanraakt en dat daarbij bloed is achtergebleven.
De in de school aangetroffen bloedsporen zijn veiliggesteld en voor nader onderzoek overgebracht naar het NFI. Het bloedspoor dat op een pilaar in de hal is aangetroffen is daarbij voorzien van SIN-nummer AAIT0008NL en het bloedspoor dat op de binnenmuur onder het ingegooide raam is aangetroffen is daarbij voorzien van SIN-nummer AAIT0009NL. Uit het DNA-onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut is gebleken dat de bloedsporen met voornoemd SIN-nummers matchen met het DNA-profiel van de verdachte.
Door de verdediging is aangevoerd dat de verdachte vóór de in de tenlastelegging genoemde datum een bloedneus heeft gehad en dat hij de school is binnengegaan om die bloedneus te stelpen en daarbij
waarschijnlijkbloedsporen heeft achter gelaten. Het hof acht dit door verdachte geschetste alternatieve scenario onvoldoende concreet en evenmin aannemelijk.
Gelet op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen gaat het hof dan ook aan het door de verdachte geschetste scenario voorbij. Het betreft immers niet een concreet alternatief scenario, maar slechts een door de verdachte geopperde mogelijkheid, waarvoor bovendien geen enkele steun is te vinden in het dossier.
Daarnaast heeft de raadsman het verweer gevoerd - zakelijk weergegeven - dat er geen sprake is van het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening nu het vernielen van een ruit, het betreden van een schoolgebouw en het kort daarna verlaten van de school hiertoe onvoldoende bewijs is.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de handelingen die de verdachte samen met ander heeft verricht, te weten het in de late avonduren inslaan van een raam die toegang geeft tot het schoolgebouw, het daarna betreden van dat schoolgebouw en daar binnen rondlopen, in hun onderlinge samenhang en naar hun uiterlijke verschijningsvorm niet anders kan zijn dat deze handelingen gericht waren op het wegnemen van geld of goederen uit de school, door middel van braak.
De verweren van de raadsman worden derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:

diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd.

Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben zich schuldig gemaakt aan diefstal van fietsen. Met zijn handelwijze heeft de verdachte er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de persoonlijke eigendommen van anderen. Daarnaast heeft hij overlast veroorzaakt voor de betrokkenen.
Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf gelet op de verzwarende omstandigheden waaronder de onderhavige diefstallen naar het oordeel van het hof hebben plaatsgevonden. De verdachte en de medeverdachte hebben immers gebruik gemaakt van de omstandigheid dat de aangever op het moment dat verdachte en zijn medeverdachte de fietsen wegnamen, zich in een kwetsbare positie bevond, te weten afgezonderd van zijn vriend en omringd door grote en oudere jongens. De aangever was daardoor niet in staat de diefstal van zijn fiets en de fiets van zijn moeder te verhinderen. Onder deze omstandigheden benadert deze diefstal in vereniging voor wat betreft de ernst ervan een beroving. De verdachte en zijn medeverdachte hebben geen enkel mededogen met het slachtoffer getoond; zij werden slechts gedreven door geldelijk gewin. Het hof rekent dit de verdachte zwaar aan.
Voorts heeft de verdachte zich op de bewezen verklaarde wijze schuldig gemaakt aan een poging tot inbraak in een schoolpand. Dit is een ergerlijk feit dat naast financiële schade hinder heeft veroorzaakt voor de betreffende school.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een balletjespistool. Het voorhanden hebben van een dergelijk voorwerp is verboden, omdat dit voor bedreiging of afdreiging geschikt is.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 januari 2018, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Het hof heeft ook acht geslagen op de (brief)rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming van 22 september 2016 en 28 augustus 2017 en op het gezinsplan van 19 september 2017 van Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, alsmede op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door L. van der Veen, medewerkster van de Raad voor de Kinderbescherming te Rotterdam, naar voren is gebracht.
In het gezinsplan komt naar voren dat er zorgen zijn met betrekking tot de vaardigheid en de problematiek van de verdachte. Ondanks de aanwezige problematiek wordt gelet op de houding en instelling van de verdachte, geen (verdere) meerwaarde gezien in het voortzetten van de begeleiding. De verdachte laat zich niet aansturen, laat zelfbepalend gedrag zien en heeft een afwerende en vijandige houding richting hulpverleners. Geadviseerd wordt aan de verdachte een (deels) onvoorwaardelijke jeugddetentie en/of voorwaardelijke taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. Daarnaast wordt geadviseerd om aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen, met een proeftijd van twee jaren zonder bijzondere voorwaarden.
Ter terechtzitting in hoger beroep is bevestigd dat er vanuit de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerd wordt geen bijzondere voorwaarden en geen leerstraf op te leggen, nu daarin geen meerwaarde wordt gezien, gelet op de houding en instelling van de verdachte richting de hulpverlening.
Het hof ziet gelet op het bovenstaande geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen en acht, alles overwegende een onvoorwaardelijke jeugddetentie van na te melden duur alsmede een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding van [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever 2] zich als wettelijk vertegenwoordiger van [aangever] als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 ten laste gelegde tot een bedrag van € 1.305,00 (bestaande uit € 305,00 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij, te weten tot € 1.000,- (bestaande uit immateriële schade), met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, met dien verstande dat hetgeen ter terechtzitting is geconcludeerd – kennelijk abusievelijk – niet op de schriftelijke vordering staat vermeld.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, nu vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde is bepleit.
Het hof is van oordeel dat het bewezenverklaarde geen rechtstreeks verband heeft met de gevorderde vergoeding voor de kleding à € 180,-, aangezien de verdachte is vrijgesproken voor de ten laste gelegde afpersing, waar de gevorderde vergoeding voor de kleding wel rechtstreeks verband mee heeft. De benadeelde partij dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het hof is voorts van oordeel dat het bewezenverklaarde geen rechtstreeks verband heeft met de gevorderde immateriële schade, aangezien de verdachte is vrijgesproken voor het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op de afpersing en het geweld en bedreiging met geweld. De benadeelde partij dient derhalve in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 125,00 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 3 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 125,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever], met dien verstande dat de betalingsverplichting vervalt, indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan de betalingsverplichting heeft voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77gg, en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor het overige en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van
44 (vierenveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
werkstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700107-16 onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige niet ontvankelijk.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 februari 2016.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700107-16 onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 125,00 (honderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
2 (twee) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 14 februari 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels, mr. A.E. Mos-Verstraten en mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen, in bijzijn van de griffier mr. H. Hafti.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 februari 2018.