ECLI:NL:GHDHA:2018:2693

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2018
Publicatiedatum
15 oktober 2018
Zaaknummer
200.226.326/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap met betrekking tot bewijslast en peildatum waardering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap werd geregeld na hun echtscheiding. De partijen, die op 11 maart 1984 in de wettelijke gemeenschap van goederen zijn getrouwd, hebben op 11 april 2012 een verzoek tot echtscheiding ingediend, waarna de gemeenschap op die datum werd ontbonden. Het huwelijk werd officieel beëindigd op 13 maart 2013. De vrouw heeft in hoger beroep vier grieven ingediend, waarbij zij onder andere de peildatum voor de waardering van de echtelijke woning aanvecht. Het hof overweegt dat partijen een peildatum kunnen overeenkomen, maar dat de vrouw geen belang heeft bij haar grief omdat de woning al was verdeeld. De vrouw stelt ook dat de man onterecht geld van de gemeenschap naar zijn moeder heeft overgeboekt, maar het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar stellingen. De vrouw heeft ook een vordering ingediend met betrekking tot de kosten van de notaris, maar het hof kan de stellingen van de vrouw niet volgen vanwege gebrek aan bewijs. Uiteindelijk bekrachtigt het hof het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten tussen partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.226.326/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/511617/ HA ZA 16-990

Arrest van 14 augustus 2018

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. dr. G.P. Dayala te Amsterdam,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. G.F. van den Ende te Rotterdam.

Het verloop van het geding

Bij exploot van 11 oktober 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 26 juli 2016 tussen de partijen gewezen.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw 4 grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven weersproken.
De vrouw heeft op 3 april 2018 een akte uitlating genomen.
De man heeft op 15 mei 2018 een antwoord akte genomen.
Appellante heeft haar procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Enige relevante gegevens

1. Partijen zijn op 11 maart 1984 in de wettelijke gemeenschap van goederen getrouwd. De vrouw heeft op 11 april 2012 een verzoekschrift tot echtscheiding ingediend. Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is de huwelijksgoederengemeenschap op 11 april 2012 ontbonden. Het huwelijk is ontbonden op 13 maart 2013 door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in het register van de burgerlijke stand.
2. Uit het proces-verbaal van 14 december 2015, opgesteld door notaris mr. [volgt naam] , volgt dat partijen met elkaar zijn overeengekomen dat voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgemeenschap alsmede de waardering daarvan uitgegaan dient te worden van 1 april 2011. Deze keuze heeft slechts interne werking aangezien de huwelijksgemeenschap eerst op 11 april 2012 is ontbonden. Goederen die na 1 april 2011 tot de datum van ontbinding van de gemeenschap zijn opgekomen aan de zijde van een van de partijen zijn in de gemeenschap zijn gevallen, tenzij sprake is van een uitzondering op de boedelmenging. Hetzelfde geldt voor schulden ontstaan in dat tijdvak.

Bestreden vonnis 26 juli 2017

3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank beslist:
  • gelast de verdeling van de gemeenschap van partijen met inachtneming van dit vonnis en voor het overige conform het opgemaakte proces-verbaal van notaris mr. [volgt naam] van 14 december 2015;
  • veroordeelt de man om ter zake van de notariskosten en de taxatiekosten aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 3.299,23 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot de dag van betaling;
  • verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
  • compenseert de proceskosten tussen partijen;
  • wijst het meer of anders gevorderde af.

Door de vrouw wordt gevorderd

4. De vrouw vordert dat het dit hof behage om het door de rechtbank Rotterdam gewezen vonnis d.d. 26 juli 2017 tussen de vrouw en de man, voor wat de niet toewijzing van de in de memorie van grieven gestelde punten waarop de grieven I tot en met IV zijn gericht, te willen vernietigen en de vordering van appellante volgens het petitum vervat in de inleidende dagvaarding te willen toewijzen, met veroordeling van de man in de kosten in beide instanties.

Grief 1

5. In de eerste grief richt de vrouw zich tegen de door de rechtbank gehanteerde peildatum met betrekking tot de echtelijke woning. Het hof begrijpt uit de stelling van de vrouw dat ook voor de waardering van de voormalige echtelijke woning uitgegaan dient te worden van de datum 1 april 2011.
6. De man refereert zich aan het oordeel van het hof.
7. Het hof overweegt als volgt. Partijen kunnen een peildatum overeenkomen voor de bepaling van de waarde van de boedelbestanddelen. Uit de proces-verbaalakte op 14 december 2015 verleden door notaris mr. [volgt naam] volgt dat partijen als peildatum voor de omvang van de te verdelen gemeenschap en voor de waardering daarvan hebben gekozen voor 1 april 2011. Het hof leest in r.o. 4.5.3 van het bestreden vonnis, dat de rechtbank voor de waardering van de echtelijke woning is uitgegaan van de datum van 24 september 2013. Uit de toelichting van de vrouw op haar grief volgt echter dat de echtelijke woning reeds op 14 december 2015 is verdeeld en dat daarbij kennelijk weer van een andere waardepeildatum is uitgegaan. De man heeft dit niet weersproken. Nu deze woning klaarblijkelijk al is verdeeld en voor een overeengekomen waarde in de verdeling is betrokken, heeft de vrouw geen belang bij haar onderhavige grief.

Grief 2

8. Het hof overweegt als volgt. Voor de onderhavige verdeling van de huwelijksgemeenschap is relevant wat de hoogte was van de banksaldi op 1 april 2011. Op basis van hetgeen partijen met elkaar zijn overeengekomen dienen die saldi in de verdeling te worden betrokken.
9. Gedurende de huwelijksgemeenschap is een echtgenoot bevoegd om over zijn banksaldi te beschikken. In beginsel behoeft hij of zij geen rekening en verantwoording af te leggen.
10. Het hof begrijpt uit de toelichting op grief 2 dat de man zonder recht of titel geld dat behoort tot de gemeenschap heeft overgeboekt naar een rekening van zijn moeder.
11. In randnummer 9 wordt door de man expliciet verweer gevoerd. De man heeft met instemming van zijn moeder haar geld belegd. Door de man wordt verwezen naar een schriftelijke verklaring van zijn moeder waarin zij stelt dat zij al jarenlang rekeningen heeft bij de Fortisbank, ING. De moeder van de man heeft hem een machtiging gegeven om over deze rekeningen te kunnen beschikken.
12. Het hof overweegt als volgt. Op de vrouw rust de bewijslast met betrekking tot de door haar gestelde omvang van de gemeenschap. De saldi die op de rekening van de moeder van de man staan behoren in beginsel tot haar vermogen en niet tot de huwelijksgemeenschap van partijen. De vrouw heeft haar stelling dat de saldi op de rekening van de moeder afkomstig zijn uit de gemeenschap van partijen gelet op het verweer van de man, niet dan wel onvoldoende onderbouwd. De grief treft dus geen doel.

Grief 3

13. Deze grief heeft wederom betrekking op de bewijslastverdeling. De vrouw is van mening dat de man moet bewijzen dat het huis in Suriname – eigendom van een stichting - is gebouwd door de ouders van de man. In de visie van de vrouw zijn ten behoeve van de bouw van het huis in Suriname gelden uit de gemeenschap gebruikt.. De vrouw stelt dat een bedrag van € 50.000,- is besteed aan de bouw. Voormeld bedrag dient dan in de visie van de vrouw in de verdeling te worden betrokken.
14. Door de man wordt betwist dat de bouw van de woning in Suriname is gefinancierd met geld uit de gemeenschap.
15. Het hof overweegt als volgt. Een goed kan slechts in de verdeling worden betrokken indien het goed op de peildatum aanwezig is. Uit de eigen stelling van de vrouw volgt dat er sprake zou zijn van een in de verdeling te betrekken vordering ten bedrage van € 50.000,-. Indien de vrouw van mening is dat tot de gemeenschap behoort een vordering van € 50.000,- dient zij dit niet alleen te stellen, maar ook te bewijzen. Zij dient dan in ieder geval te stellen op wie de gemeenschap een vordering heeft. Tussen partijen is immers niet in geschil dat het huis is gebouwd op een niet tot de huwelijksgemeenschap behorend stuk grond (perceel). Een vordering is een goed en kan in de verdeling worden betrokken. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet eens een begin van bewijs aangedragen met betrekking tot een mogelijke vordering. Ook deze grief treft dus geen doel.

Grief 4

16. Het hof leest in deze grief een vermeerdering van eis. In de visie van de vrouw dient de man ter zake de kosten van de notaris aan de vrouw te betalen de somma van € 5.804,60 in plaats van € 3.066,73.
17. Door de man is verweer gevoerd. De man stelt dat hij alle facturen van de notaris heeft voldaan. De man verwijst naar een drietal facturen die hij van de notaris heeft ontvangen. Het betreft een factuur van 30 oktober 2014 van € 7.772,58, een factuur van 9 februari 2015 van
€ 7.374,52 en een factuur van 9 april 2015 van € 3.049,20. Het totaal bedrag van deze facturen is € 18.196,30. Op de factuur van 30 oktober 2014 is handgeschreven gesteld ‘betaald in drie delen totaal € 3.136,12’. Op de factuur van 9 februari 2015 is handgeschreven gesteld ‘betaald in drie delen totaal € 4.685,85’. Op de factuur van 9 april 2015 is handgeschreven vermeld ‘betaald € 1.524,60’. De man heeft volgens zijn zegge betaald een bedrag van € 9.346,57.
In randnummer 20 van zijn memorie van antwoord stelt hij dat de in het proces-verbaal van 14 december 2015 weergegeven bedragen met betrekking tot de kosten niet een weergave is van de werkelijkheid.
18. Het hof overweegt als volgt. Beide partijen hadden voor de onderhavige appelprocedure bij de notaris een opgave kunnen vragen van het totaal aan nota`s die notaris mr. [volgt naam] aan partijen heeft verstuurd inzake de verdeling met vermelding wie wat heeft betaald. Geen van de partijen heeft dit gedaan met als gevolg dat de stellingen van partijen met betrekking tot de nota`s van notaris mr. [volgt naam] en wie wat betaald heeft voor het hof niet is te volgen.
19. De in het proces-verbaal van 14 december 2015 vermelde nota`s hebben betrekking op 2013 en op de eerste vier maanden van 2014.
20. De door de man in het geding gebrachte nota`s van notaris mr. [volgt naam] zijn niet vermeld in het proces-verbaal.
21. Uit het proces-verbaal van 14 december 2015 volgt dat de vrouw op de man een vordering heeft van € 4.274,21.
22. Er is geen aansluiting te vinden met de nota`s die vermeld zijn in het proces-verbaal en de nota`s die door de man in het geding zijn gebracht.
23. De toelichting die de vrouw geeft inzake de facturen kan het hof niet volgen noch controleren. Zij vermeldt in haar toelichting niet waar het hof de facturen in het procesdossier kan vinden. Voorts heeft het hof geen betaalbewijzen aangetroffen. Bovendien komt haar stelling niet overeen met hetgeen notaris mr. [volgt naam] in het proces-verbaal van 14 december 2015 heeft verklaard. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw niet voldaan aan haar stelplicht en treft de grief geen doel.

Proceskosten

24. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren. Partijen doen er echter verstandig aan in het kader van de effectuering van de verdeling constructief met elkaar te overleggen ter voorkoming van nodeloze proceskosten.

Conclusie

25. Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 26 juli 2017 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en A.E. Sutorius-van Hees, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 augustus 2018 in aanwezigheid van de griffier.