te bepalen dat JBw de minderjarige met onmiddellijke ingang zal terugplaatsen bij de moeder, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 20.000,-.
3. De moeder vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de moeder alsnog zal toewijzen.
4. JBw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de moeder.
5. Kort weergegeven gaat het in deze zaak om het volgende. Uit de moeder is [in] 2017 geboren de minderjarige [naam kind], hierna te noemen: [de minderjarige]. De moeder was ten tijde van de geboorte van [de minderjarige] minderjarig. Op 10 maart 2017 heeft de rechtbank JBw belast met de voogdij over [de minderjarige]. [de minderjarige] heeft vanaf haar geboorte bij de moeder gewoond in een moeder-/kindhuis. Op 16 februari 2018 is zij door JBw in een pleeggezin geplaatst. De moeder doet een beroep op analogische toepassing van artikel 1:336a Burgerlijk Wetboek (BW) en stelt dat JBw niet zonder haar toestemming de verblijfplaats van [de minderjarige] had mogen wijzigen. Verder bestrijdt de moeder dat de zorgen zodanig zijn dat deze een wijziging van de verblijfplaats rechtvaardigen.
6. In de eerste grief voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de termijn die zij voor [de minderjarige] heeft gezorgd onvoldoende is om haar naar analogie van artikel 1:336a BW het blokkaderecht te doen toekomen. De moeder is van mening dat, nu zij de biologische moeder is, de termijn van artikel 1:336a BW niet zo strikt dient te gelden. Er was immers geen doorbreking van de continuïteit en [de minderjarige] groeit op op de plek waar zij het recht heeft om op te groeien. Daarom kan [de minderjarige] niet zonder toets bij de moeder worden weggehaald.
7. JBw stelt zich op het standpunt dat bij analoge toepassing van de wet de bestaande wet gevolgd moet worden, want anders is geen grens aan te geven wanneer de moeder wel en wanneer niet een blokkaderecht zou toekomen.
8. Het hof overweegt als volgt. Nu [de minderjarige] op het moment dat zij bij de moeder is weggehaald om in een pleeggezin te worden geplaatst, nog niet een jaar in het gezin van de moeder is opgevoed en verzorgd, komt de moeder alleen al om die reden geen blokkaderecht op de voet van artikel 1:336a Burgerlijk Wetboek toe. Het hof verwerpt het betoog van de moeder, inhoudende dat voor haar als biologische moeder deze termijn niet zo strikt behoort te gelden. Uit de bewoordingen van lid 1 van dit artikel “ten minste” volgt dat de termijn van dit lid een jaar of langer is en niet kan worden bekort.
Rechtvaardigen de zorgen over de minderjarige een wijziging van de verblijfplaats?
9. In de tweede grief voert de moeder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat nader onderzoek nodig is. De zorgen zijn volgens de moeder niet zodanig dat deze de wijziging van de verblijfplaats van [de minderjarige] rechtvaardigen en deze zorgen zijn door de moeder weerlegd.
10. JBw voert aan dat er wel degelijk zodanige zorgen zijn dat plaatsing in een pleeggezin noodzakelijk was. Het lukte de moeder niet voldoende beschikbaar te zijn voor haar dochter, zowel in praktische als in emotionele zin. De moeder is een jaar lang gemonitord bij Zij aan Zij. Samen met de gedragswetenschapper van Zij aan Zij is bepaald dat de hechtingsproblematiek bij de moeder een belemmerende factor is voor de hechting met [de minderjarige]. Er is ook een traject video hometraining ingezet om gedesorganiseerde hechting te voorkomen of verminderen. De moeder toont zich niet leerbaar. De huisvesting van de moeder bestaat op dit moment uit een kleine kamer boven een winkel die zij met haar partner bewoont. Onduidelijk is hoe lang zij daar zal blijven.
11. Het hof overweegt als volgt. Dat in deze het blokkaderecht niet van toepassing is, neemt niet weg dat JBw als voogd de taak heeft om zorgvuldig te bezien wat nodig is voor [de minderjarige]. Dit geldt temeer nu [de minderjarige] tot 16 februari 2018 bij de moeder woonde en aldus door haar moeder werd verzorgd.
12. Het hof is van oordeel dat JBw het besluit om [de minderjarige] over te plaatsen naar een pleeggezin, niet lichtvaardig heeft genomen. Zoals in het bestreden vonnis is overwogen zijn er zorgen geuit door JBw. JBw heeft deze ter zitting nog verder geconcretiseerd. De moeder heeft wel gesteld, maar niet onderbouwd, waarom de zorgen niet zodanig zijn dat deze niet een wijziging van de verblijfplaats zouden rechtvaardigen. De door JBw ter zitting geuite zorgen zijn niet weersproken. Dat een begeleid bezoek op 2 augustus 2018 goed is verlopen is positief, maar leidt op zich zelf niet tot de conclusie dat [de minderjarige] weer bij de moeder kan gaan wonen.
13. De slotsom is dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd en de vorderingen van de moeder zullen worden afgewezen. Het hof zal de proceskosten tussen partijen compenseren.