ECLI:NL:GHDHA:2018:2679

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
200.195.680/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de vernietiging van een samenlevingsovereenkomst en de gevolgen van dwaling, bedrog en misbruik van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vrouw tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar vordering tot betaling door de man werd afgewezen. De vrouw en de man hadden een affectieve relatie en een gezamenlijke woning, en bij hun uiteengaan in 2015 hadden zij een samenlevingsovereenkomst gesloten waarin zij afspreken geen geld van elkaar terug te vorderen. De vrouw stelt dat deze afspraak vernietigbaar is vanwege dwaling, bedrog of misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw afgewezen, en de vrouw is in hoger beroep gegaan.

De vrouw voert in hoger beroep acht grieven aan, waarbij zij betoogt dat de rechtbank ten onrechte de overeenkomst als vaststellingsovereenkomst heeft gekwalificeerd en dat zij niet op de hoogte was van de NUON teruggaven en de ontvangen kinderopvangtoeslag. Het hof behandelt de grieven en concludeert dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet op de hoogte was van de relevante financiële zaken ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Het hof oordeelt dat de rechtbank terecht de vordering van de vrouw heeft afgewezen en dat de afspraak om geen geld terug te vorderen standhoudt.

Het hof wijst de vordering van de vrouw af en compenseert de proceskosten, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 25 september 2018 door het Gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.195.680/02
Zaaknummer rechtbank : C/09/493725
arrest van 25 september 2018
inzake
[de vrouw]
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Ede,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Haasjes te Waddinxveen.

1.Het geding

1.1.
De vrouw is in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen vonnis van 9 maart 2016. Bij memorie van grieven heeft de vrouw acht grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met één productie heeft de man de grieven bestreden.
1.2.
Beide partijen hebben een akte overlegging producties genomen en de vrouw heeft haar dossier gefourneerd. Vervolgens hebben partijen op 28 maart 2018 de zaak doen bepleiten door hun advocaten, beiden aan de hand van overgelegde pleitnotities. Daarna heeft ook de man zijn dossier gefourneerd en is arrest gevraagd.

2.De feiten

2.1.
De rechtbank heeft in het bestreden vonnis onder rechtsoverweging 2 de feiten vastgesteld. Daartegen heeft de vrouw geen grief gericht. Het hof zal dan ook van deze feiten uitgaan. Kort samengevat is het volgende van belang.
2.2.
Partijen hebben vanaf 2009 een affectieve relatie gehad en een zoon gekregen: [naam kind] . Zij hebben samengewoond in een gemeenschappelijke woning. Op 25 januari 2010 hebben partijen een samenlevingsovereenkomst gesloten. In artikel 3 daarvan staat onder meer het volgende:
1. Tenzij partijen anders overeenkomen verplichten zij zich naar evenredigheid van hun netto-inkomen bij te dragen in de kosten van de gemeenschappelijke huishouding […]
2. Het hiervoor in lid 1 bedoelde gedeelte van het netto-inkomen of zoveel meer als partijen wensen wordt gestort op een gemeenschappelijke bank- en/of girorekening en/of in een gemeenschappelijke kas […]
2.3.
Partijen hielden een gezamenlijke bankrekening bij de SNS bank. Daarnaast hield de vrouw een bankrekening bij ABN Amro (hierna: de privérekening van de vrouw) en de man één bij de ING (hierna: de privérekening van de man) en één op naam van zijn onderneming, de eenmanszaak [de eenmanszaak] bij de Rabobank (hierna: de rekening van [de eenmanszaak] ).
2.4.
In februari 2015 zijn partijen uit elkaar gegaan. Partijen hebben toen afspraken gemaakt over onder meer de verbreking van het fiscaal partnerschap van partijen en pensioenverevening. De vrouw heeft deze afspraken opgeschreven. Dit schriftelijk stuk hebben partijen op 9 februari 2015 ondertekend (hierna: de overeenkomst van 9 februari 2015). Daarin staat ook de volgende afspraak:
Er zal geen geld vanuit het verleden wederzijds teruggevorderd worden
2.5.
De energierekeningen van NUON ten behoeve van de gemeenschappelijke woning van partijen zijn betaald zowel vanaf de rekening van de vrouw als die van de man. Over de jaren 2011 t/m 2014 heeft NUON in totaal € 2.708,- als teveel in rekening gebracht (terug)gestort op de bankrekening van [de eenmanszaak] (hierna: de NUON teruggaven).
2.6.
Over de jaren 2012 t/m 2015 is in totaal € 12.894,- aan kinderopvangtoeslag uitbetaald op de rekeningen van de man (hierna: de ontvangen kinderopvangtoeslag).

3.Het geschil en de beoordeling

Inleiding
3.1.
De inleidende vordering van de vrouw strekt ertoe de man te veroordelen tot betaling aan haar van € 60.204,27, te vermeerderen met wettelijke rente. De vrouw stelt daartoe dat zij een vordering heeft op de man omdat, samengevat:
- de man voor beiden bestemde bedragen op zijn privérekening heeft gestort;
- kosten van de gemeenschappelijke huishouding zijn voldaan van haar privérekening;
- zij in totaal meer heeft overgemaakt naar de gezamenlijke bankrekening dan de man;
- van haar privérekening en de gezamenlijke rekening is betaald ten gunste van [de eenmanszaak] .
3.2.
Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen hebben in de overeenkomst van
9 februari 2015 afgesproken dat zij geen geld van elkaar zullen terugvorderen. Deze afspraak, waarop de man expliciet een beroep doet, staat toewijzing van de vordering van de vrouw in de weg. Dit is slechts anders als die afspraak kan worden aangetast. De vrouw meent dat dat het geval is. Daartoe stelt zij dat zij de afspraak heeft gemaakt onder invloed van dwaling, althans bedrog, althans misbruik van omstandigheden en dat de afspraak daarom vernietigbaar is. De rechtbank heeft de vrouw daarin niet gevolgd en het beroep van de man op de afspraak gehonoreerd. De rechtbank heeft daarom de vordering van de vrouw afgewezen, onder compensatie van de proceskosten tussen partijen.
3.3.
In hoger beroep vordert de vrouw dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en haar vordering alsnog toewijst, met veroordeling van de man in de proceskosten van beide instanties. De vrouw voert daartoe acht grieven aan (genummerd 1 t/m 6, 8 en 9). De man concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in hoger beroep.
3.4.
Het hof zal hierna de grieven van de vrouw achtereenvolgens behandelen. Op hetgeen de vrouw buiten de door deze grieven getrokken grenzen van de rechtsstrijd bij pleidooi en dus te laat heeft aangevoerd zal het hof volgens vaste rechtspraak geen acht slaan. De grieven 1 t/m 4 hebben betrekking op het beroep van de vrouw op dwaling. Om die reden zal het hof eerst kort het wettelijk kader uiteenzetten.
Dwaling; algemeen
3.5.
Een overeenkomst is vernietigbaar op grond van dwaling indien is voldaan aan alle vereisten van artikel 6:228 lid 1 BW. Het is aan de vrouw om gemotiveerd en onderbouwd te stellen dat aan alle vereisten is voldaan. Samengevat moet sprake zijn van:
(1) afwezigheid van een juiste voorstelling van zaken bij de vrouw (de feitelijke dwaling);
(2) causaal verband tussen die dwaling en de totstandkoming van de overeenkomst;
(3) een geval als omschreven onder a, b of c van artikel 6:228 lid 1 BW;
(4) kenbaarheid bij de man; hij begreep of moest begrijpen dat het bewuste punt voor de vrouw van doorslaggevend belang was om de overeenkomst aan te gaan.
Op grond van artikel 6:228 lid 2 BW kan een vernietiging niet worden gegrond op een dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst - bijvoorbeeld een vaststellingsovereenkomst - voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
3.6.
Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat niet is voldaan aan het eerste vereiste van artikel 6:228 lid 1 BW. De rechtbank volgt de vrouw namelijk niet in haar stelling dat zij ten tijde van het maken van de afspraak niet op de hoogte was van de NUON teruggaven en de ontvangen kinderopvangtoeslag.
Grief 1
3.7.
Deze grief is gericht tegen rechtsoverwegingen 4.2. en 4.3. van het bestreden vonnis. Met de grief betoogt de vrouw dat de rechtbank daarin ten onrechte de overeenkomst van
9 februari 2015 als vaststellingsovereenkomst heeft aangemerkt en dat, nu geen sprake is van een vaststellingsovereenkomst, de rechtbank artikel 6:228 BW niet terughoudend had hoeven toepassen. Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.3. van het bestreden vonnis - in algemeenheid - overwogen dat zij artikel 6:228 BW in geval van een vaststellingsovereenkomst terughoudend dient toe te passen. In dezelfde rechtsoverweging heeft de rechtbank echter ook overwogen dat een beroep op dwaling mogelijk wel gerechtvaardigd is als sprake is van schending van een mededelingsplicht of een onjuiste inlichting van de wederpartij. De vrouw heeft concreet in de kern niet meer of anders naar voren gebracht dan dat de man haar ten aanzien van de NUON teruggaven en de ontvangen kinderopvangtoeslag onjuist althans niet heeft ingelicht. De rechtbank heeft dit beroep ten volle inhoudelijk beoordeeld in rechtsoverweging 4.4. en verder. De kwalificatie van de overeenkomst van 9 februari 2015 als vaststellingsovereenkomst heeft dan ook niet op enigerlei wijze het beroep van de vrouw op dwaling in de weg gestaan. In dit geval maakt het daarom niet uit of sprake is van een vaststellingsovereenkomst of niet. Gegrondbevinding van deze grief zou dan ook niet tot een andere beslissing op de vorderingen van de vrouw kunnen leiden. Bij een (verdere) bespreking van de grief heeft de vrouw daarom geen belang.
Grief 2
3.8.
Grief 2 is gericht tegen de tweede volzin in rechtsoverweging 4.5. van het bestreden vonnis. Daarin geeft de rechtbank slechts de stellingen van de man weer. Deze grief is strikt genomen dus niet gericht tegen een oordeel van de rechtbank. In de toelichting op grief 2 gaat de vrouw wel in op het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat geen onjuiste voorstelling van zaken bestond over de NUON teruggaven en de kinderopvangtoeslag, vervat in rechtsoverwegingen 4.5. en 4.6. Het hof zal deze toelichting betrekken bij de beoordeling van grieven 3 en 4, die zich daartegen richten.
Grief 3
3.9.
De rechtbank stelt in het bestreden vonnis vast dat de vrouw op 25 maart 2014 aan de man een whatsapp met de tekst “
Verrekening met de kinderopvang toeslag!!! 1.049 euro!!” heeft verzonden, zoals de man als verweer aanvoert. Gelet daarop volgt de rechtbank de vrouw niet in haar stelling dat zij niet wist van de kinderopvangtoeslag vóór februari 2015. Grief 3 is gericht tegen dat oordeel. De grief faalt om de navolgende redenen.
3.10.
In hoger beroep betwist de vrouw de authenticiteit van genoemde whatsapp met als (enige) reden dat de dagtekening van de beschikking van de Belastingdienst, waarin de man is geïnformeerd over de nabetaling van € 1.049,- 28 maart 2014 is en dus drie dagen na 25 maart 2014. De man voert daartegen terecht aan dat het een feit van algemene bekendheid is dat de Belastingdienst gebruik maakt van postdateren (een latere dagtekening dan de feitelijke datum van verzending hanteren). Het hof volgt de vrouw dan ook niet in dit betoog.
3.11.
Het oordeel van de rechtbank vindt voorts steun in het volgende. De man heeft in hoger beroep ter onderbouwing van zijn verweer dat de vrouw op de hoogte was van het feit dat de uitbetaling van de kinderopvangtoeslag werd verwacht een afschrift van een e-mail van 29 februari 2012 overgelegd. In deze e-mail van de man aan de accountant van partijen en de vrouw vraagt de man aan de accountant onder meer: ”
Kan het kloppen dat we nog geen teruggave hebben gekregen van de toeslag Kinderopvang?”. De vrouw is niet op deze productie en de door de man daaruit gemaakte gevolgtrekking ingegaan, terwijl zij daartoe wel (bij pleidooi) de gelegenheid heeft gehad. Het hof zal er dan ook van uitgaan dat de vrouw deze e-mail heeft ontvangen en aldus op de hoogte is gebracht, althans gehouden van de (te verwachten uitbetaling van de) kinderopvangtoeslag.
Grief 4
3.12.
Grief 4 richt zich tegen rechtsoverweging 4.6. van het bestreden vonnis. Daarin leidt de rechtbank uit een whatsapp van de vrouw aan de man over opnames van een bankrekening af dat de vrouw vóór februari 2015 op de hoogte was van de NUON teruggaven. De vrouw voert met deze grief aan dat de rechtbank er ten onrechte van uitgaat dat die bankrekening van de man is, terwijl deze van de vrouw is. De man heeft dit in hoger beroep beaamd. In zoverre slaagt grief 4. Gelet op het volgende kan dit echter niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden. Tegen de stelling van de vrouw dat zij vóór februari 2015 niet op de hoogte was van de NUON teruggaven heeft de man onder meer het volgende aangevoerd. De vrouw verrichte aan de hand van de bankafschriften van de eenmanszaak de kwartaalboekhouding van [de eenmanszaak] en was daardoor op de hoogte van alle inkomsten en uitgaven van [de eenmanszaak] . In die administratie werd ook NUON verwerkt, zodat de vrouw ook op de hoogte was van de NUON teruggaven. Ter onderbouwing daarvan heeft de man (in eerste aanleg) producties 1 en 8 overgelegd. Productie 1 omvat e-mails van de vrouw, waarin zij de kwartaaladministratie van [de eenmanszaak] aan de man stuurt en productie 8 betreft een whatsapp van de vrouw aan de man, waarin de vrouw een screenshot van de kwartaaladministratie van [de eenmanszaak] aan de man stuurt. Op de screenshot is een overzicht van inkomsten en uitgaven te zien is. De man heeft in zijn memorie van grieven (nogmaals) expliciet gewezen op deze producties.
3.13.
De man heeft aldus gemotiveerd en onderbouwd verweer gevoerd tegen de stelling van de vrouw dat zij niet op de hoogte was van de NUON teruggaven. De vrouw heeft in het licht daarvan deze stelling onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Ter comparitie bij de rechtbank erkent de vrouw dat zij uitgaven en inkomsten van [de eenmanszaak] heeft verwerkt in excelsheets. Het had op de weg van de vrouw gelegen om (gemotiveerd en onderbouwd) uit te leggen waarom zij desalniettemin niet op de hoogte was van de NUON teruggaven. Dat heeft zij niet gedaan. De vrouw heeft in hoger beroep nog naar voren gebracht dat zij enkel facturen verwerkte en geen inzage had in de bankrekening van [de eenmanszaak] . Dit is echter niet relevant. Relevant is of de vrouw op de hoogte was van de inkomsten van [de eenmanszaak] . Het doet niet ter zake of dit haar uit bankafschriften of uit andere bron (facturen en overige correspondentie gericht aan [de eenmanszaak] ) bekend was. Grief 4 faalt in zoverre.
3.14.
De rechtbank overweegt in 4.6. verder dat “
deze terugstortingen” een gering beloop hebben en daarom geen omstandigheid zijn waarover de man de vrouw expliciet diende in te lichten als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW. Grief 4 voert daartegen aan dat geen sprake is van een gering verloop omdat de terugstortingen NUON in totaal € 2.078,- bedragen en de ontvangen kinderopvangtoeslag € 13.195,-. De man voert daartegen terecht aan dat de rechtbank met “
deze terugstortingen” alleen doelt op de terugstortingen NUON, die wel een gering beloop hebben. Dit onderdeel van grief 4 faalt reeds hierom.
Grief 5
3.15.
Grief 5 is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de man heeft aangetoond dat hij voor ruim € 170.000,- heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding en dat deze bijdrage de bijdrage van de vrouw ogenschijnlijk overstijgt. De rechtbank leidt daaruit vervolgens af dat de ontvangst van de voorlopige teruggave ten goede is gekomen aan de gemeenschappelijke huishouding en dat deze daarom geen omstandigheid vormt waarover de man de vrouw expliciet had behoren in te lichten als bedoeld in artikel 6:228 lid 1 aanhef en onder b BW. De rechtbank overweegt dit alles in het kader van de beoordeling van het beroep op dwaling van de vrouw. “
Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat zij evenmin op de hoogte is geweest van de ontvangst van voorlopige teruggave inkomstenbelasting op de eigen rekening van de man, kan deze […] omstandigheid niet tot een geslaagd beroep op dwaling leiden.”, aldus de rechtbank. In de gedingstukken valt een dergelijke grondslag van het beroep van de vrouw op dwaling echter niet te lezen, ook niet in de memorie van grieven. Reeds hierom kan deze grief, indien al gegrond, niet tot een andere beslissing leiden op de inleidende vordering van de vrouw. Verdere bespreking van deze grief kan dan ook achterwege blijven.
Grief 6
3.16.
Grief 6 richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van bedrog omdat de vrouw haar beroep op bedrog grondt op dezelfde omstandigheden als haar beroep op dwaling en dat beroep niet opgaat. Het hof verenigt zich met deze motivering. De vrouw heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten naar voren gebracht; in haar grieven baseert de vrouw haar beroep op bedrog nog steeds op dezelfde feitelijke grondslag als haar beroep op dwaling, namelijk op het gebrek aan wetenschap over de kinderopvangtoeslag en NUON teruggaven (memorie van grieven onder 28). Grief 6 faalt dus.
Grief 8
3.17.
Grief 8 richt zich tegen rechtsoverweging 4.10. van het bestreden vonnis. Het hof is van oordeel dat de rechtbank daarin op juiste gronden heeft geoordeeld dat geen sprake is van de door de vrouw gestelde – en overigens slechts summier onderbouwde – misbruik van omstandigheden. De vrouw heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen die tot een ander oordeel kunnen leiden. Ook grief 8 faalt dus.
Grief 9
3.18.
Grief 9 komt op tegen de (kennelijk: ten overvloede) overweging van de rechtbank dat geen plaats is voor een nadere financiële recherche door een deskundige of bewijslevering zoals de vrouw heeft voorgesteld. De vrouw voert aan dat nadere financiële recherche wel gepast is omdat in de door de man overgelegde productie (de vrouw doelt kennelijk op productie 7) teveel gegevens onleesbaar zijn gemaakt en een groot aantal bankafschriften ontbreekt. De vrouw heeft dit nadere onderzoek ter comparitie voorgesteld in reactie op overlegging van productie 7 door de man. De man heeft productie 7 overgelegd ter onderbouwing van zijn subsidiaire, inhoudelijke verweer tegen de vordering van de vrouw, kort gezegd inhoudende dat hij aanzienlijk heeft bijgedragen aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding. Oftewel: de door de vrouw voorgestane nadere financiële recherche heeft betrekking op een inhoudelijke beoordeling van haar vordering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vordering van de vrouw reeds strandt op de afspraak van partijen dat zij niets zullen terugvorderen van elkaar en komt om die reden niet toe aan die inhoudelijke beoordeling. Uit het voorgaande volgt dat de daartegen gerichte grieven niet slagen. Ook grief 9 faalt derhalve.
Conclusie
3.19.
Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht de inleidende vordering van de vrouw heeft afgewezen. Het hof zal de vordering van de vrouw tot vernietiging van het bestreden vonnis dan ook afwijzen.
Proceskosten
3.20.
Het hof zal net als de rechtbank de proceskosten compenseren. Dat betekent dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen.

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
wijst af de vordering van de vrouw;
4.2.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.H.M. van der Heiden, O.I.M. Ydema, E.C. Punselie en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.