ECLI:NL:GHDHA:2018:2678

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
200.197.063-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geldvordering en toerekening van betalingen in huurgeschil tussen autoverhuurbedrijf en onderneming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Enterprises Holding B.V. tegen TB Autoverhuur B.V. over een geldvordering die voortvloeit uit een huurgeschil. TBA vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 13.053,47, vermeerderd met wettelijke handelsrente, als gevolg van niet-betaalde huur voor drie gehuurde auto’s. De kantonrechter heeft de vordering van TBA toegewezen, waarbij hij oordeelde dat de betaling van € 1.500,-- door Enterprises niet correct was toegerekend aan de openstaande facturen. Enterprises betwistte de vordering en stelde dat zij de factuur volledig had betaald, maar het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claim. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees de grieven van Enterprises af. Het hof oordeelde dat de betaling van € 1.500,-- door TBA terecht was toegerekend aan oudere openstaande facturen, en dat de vordering van TBA dus terecht was toegewezen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde Enterprises in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.197.063/01
Zaaknummer rechtbank : 4567187 CV EXPL 15-8748

Arrest van 23 oktober 2018

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

ENTERPRISES HOLDING B.V.,

gevestigd te Papendrecht,
appellante,
nader te noemen: Enterprises,
advocaat: mr. R. Zwiers te Almere,
tegen:

TB AUTOVERHUUR B.V.,

gevestigd te Breda,
geïntimeerde,
hierna te noemen: TBA,
advocaat: mr. D. Hendriks te Breda.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 22 november 2016 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie na aanbrengen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 20 januari 2017. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft Enterprises bij memorie van grieven (met een productie) twee grieven aangevoerd. TBA heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Hierna heeft Enterprises een akte uitlating producties genomen en TBA een antwoordakte. Vervolgens is arrest bepaald.

Beoordeling van het hoger beroep

Het gaat in dit geding om het volgende.
In eerste aanleg heeft TBA bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, een bedrag van
€ 13.053,47 gevorderd, vermeerderd met wettelijke handelsrente over de hoofdsom van
€ 10.219,79 vanaf 7 oktober 2015. De hoofdsom heeft betrekking op verhuur van na te melden drie auto’s aan Enterprises. Daarnaast heeft TBA buitengerechtelijke kosten en een vergoeding voor de proceskosten gevorderd.
De hoofdsom heeft volgens TBA betrekking op niet-betaalde huur van de volgende auto’s:
- VW Crafter, kenteken 7-VRX-00, huurovereenkomst nummer 112272;
- VW Golf, kenteken 27-ZGH-2, huurovereenkomst nummer 112458;
- VW Crafter, kenteken 4-VRD-55, huurovereenkomst nummer 113673.
TBA heeft hierop betrekking hebbende contracten (met klantnummer/debiteurennummer 2114039) overgelegd (producties 1 tot en met 3 bij inleidende dagvaarding), alsmede een overzicht van de volgens TBA niet-betaalde facturen.
Tot deze facturen behoort factuur 135694 d.d. 01-04-2013 (huur april 2013 van genoemde drie auto’s) ten bedrage van € 3.459,39. Hierop resteert na betaling van het bedrag van € 2.442,95 volgens TBA nog het door haar (als onderdeel van de hoofdsom gevorderde) bedrag van € 1.016,80.
Enterprises heeft in eerste aanleg (conclusie van antwoord 5 en 6) betwist de in r.o. 3 genoemde huurovereenkomsten te hebben gesloten en ten verwere aangevoerd dat zij dus niets verschuldigd is aan TBA.
De kantonrechter heeft dit verweer als volstrekt onvoldoende onderbouwd verworpen en de vordering van TBA toegewezen. In r.o. 2.4 van het bestreden vonnis heeft de kantonrechter verder nog als volgt overwogen:
“Ten aanzien van factuur 135694 heeft Enterprises bij dupliek nog het standpunt ingenomen dat deze volgens het betalingsoverzicht in zijn geheel zou zijn voldaan. Dit betoog gaat niet op omdat het miskent dat de nadien gedane betaling van € 1.500,- eerst op kosten, verschenen rente en oudere nog openstaande facturen diende te worden afgeboekt. De gevorderde hoofdsom zal dus worden toegewezen.”
In hoger beroep heeft Enterprises bij memorie van grieven erkend dat zij in het verleden auto’s heeft gehuurd van TBA, maar betwist in verband met huur van voormelde drie auto’s nog iets verschuldigd te zijn aan TBA. De contante betaling van € 1500,-- (door de kantonrechter genoemd in r.o. 2.4) betrof een slotbetaling (naar het hof begrijpt op factuur 135694) die op 23 mei 2013 contant heeft plaatsgevonden, aldus nog steeds Enterprises.
Grief 1 betreft een klacht over de betaling van € 1500, genoemd in r.o. 2.4 van het bestreden vonnis (geciteerd in r.o. 6 van dit arrest). Volgens Enterprises (onder meer noot 3 bij deze grief) is factuur 135694 ten bedrage van € 3.459,39 geheel voldaan: eerst door een contante betaling van € 2000,-- (ook aldus TBA bij conclusie van repliek 9) en daarna op 23 mei 2013 door een contante slotbetaling van € 1500,--. Volgens Enterprises is daarom de overweging van de kantonrechter dat TBA dit bedrag heeft afgeboekt op oudere nog openstaande facturen onbegrijpelijk en onjuist.
Hieromtrent wordt als volgt geoordeeld.
Enterprises heeft met deze grief, die ook aldus is begrepen door TBA, een beroep gedaan op de volledige betaling van factuur 135694, welke factuur betrekking heeft op de huur van voormelde drie auto’s door Enterprises. Het hof leidt hieruit af dat Enterprises erkent dat zij deze factuur verschuldigd is maar deze naar eigen zeggen inmiddels geheel heeft betaald.
Er is echter geen enkele aanwijzing dat Enterprises bij de betaling van genoemde
€ 1500,-- heeft aangegeven aan welke verbintenis deze moest worden toegerekend. Weliswaar stelt Enterprise bij eerder vermelde noot 3 dat toerekening moet plaatsvinden op factuur 135694, maar dit wordt door TBA betwist en is door Enterprises in geen enkel opzicht onderbouwd. Sterker nog, in conclusie van dupliek (onder 5) verwijst Enterprises zelf naar productie 10 (bij conclusie van repliek). Uit het overzicht in deze productie 10 valt te destilleren dat Enterprises zélf alleen het contant betaalde bedrag van € 2000 oormerkt als betaling op factuur 135694, maar dat dit niet het geval is bij de contante betaling van de € 1500,--. Op grond van artikel 6:43 en artikel 6:44 BW heeft TBA de betaling van € 1500,-- dan ook mogen toerekenen aan oudere nog openstaande facturen, dan wel kosten en rente, zoals de kantonrechter met juistheid heeft overwogen. De grief wordt verworpen.
11. Met grief 2 klaagt Enterprises over de toewijzing door de kantonrechter van de gevorderde handelsrente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten. Deze grief is niet anders onderbouwd dan met verwijzing naar het voorgaande, inhoudende dat Enterprises de vordering van TBA integraal betwist. Deze grief mist in het licht van het voorgaande zelfstandige betekenis en wordt eveneens verworpen.
11. De slotsom van het voorgaande is dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu in het licht van de grieven geen relevante feiten te bewijzen zijn aangeboden. Enterprises zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Beslissing

Het hof:

  • bekrachtigt het door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam tussen partijen gewezen vonnis van 12 mei 2016;
  • veroordeelt Enterprises in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van TBA tot op heden begroot op € 1.957,-- aan verschotten en € 2.685,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, A.A. Muilwijk-Schaaij en
J.N. de Blécourt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 oktober 2018 in aanwezigheid van de griffier.