ECLI:NL:GHDHA:2018:2677

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
200.227.476/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis inzake verdeling van gemeenschappelijke woning en financiële verplichtingen na beëindiging samenleving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verdeling van een gemeenschappelijke woning en de financiële verplichtingen tussen een vrouw en een man na de beëindiging van hun samenleving. De vrouw, appellante, had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 augustus 2017. In dat vonnis was haar vordering tot betaling van € 50.000,- door de man afgewezen. De vrouw stelde dat zij van haar ouders een schenking van € 100.000,- had ontvangen, die zij had gebruikt om de hypothecaire lening van de gemeenschappelijke woning af te lossen. De man betwistte deze schenking en stelde dat het bedrag aan hen beiden was geschonken.

Het hof oordeelde dat de schenking daadwerkelijk alleen aan de vrouw was gedaan en dat zij hierdoor een vordering op de man had van € 50.000,-. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en veroordeelde de man om dit bedrag aan de vrouw te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast oordeelde het hof dat de vrouw de helft van de notariële kosten voor de verdeling van de woning moest betalen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat beide partijen hun eigen kosten droegen. Het hof benadrukte dat de redelijkheid en billijkheid een belangrijke rol spelen in de relatie tussen de deelgenoten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.227.476/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/10/509379/ HA ZA 16-873

arrest van 25 september 2018

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.J. van Pelt te Zwijndrecht,
tegen
[de man'] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.J. Badenbroek-de Graaf te Papendrecht.

Het geding

Bij exploot van 7 november 2017 is de vrouw in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 23 augustus 2017 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
De vrouw heeft in haar exploot de grieven geformuleerd tegen het bestreden vonnis.
Bij memorie van antwoord heeft de man de grieven bestreden en incidenteel appel ingesteld.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw verweer gevoerd tegen de incidentele vordering van de man.
Voor het pleidooi hebben beide partijen nog een akte genomen.
Ter zitting van 6 september 2018 is de zaak door de advocaten van partijen bepleit.
Partijen hebben verzocht om op basis van het griffiedossier arrest te wijzen.

Beoordeling van het beroep

Algemeen

1.Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de rechtbank.

Vordering vrouw

2. Door de vrouw wordt gevorderd: dat het dit hof moge behage om bij arrest, voor zover toelaatbaar uitvoerbaar bij voorraad, het vonnis, op 23 augustus 2017 door de rechtbank Rotterdam gewezen, te vernietigen en opnieuw rechtdoende, desnoods onder verbetering en/of aanvulling van de gronden de man te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de vrouw te betalen een bedrag van:
1. vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 26 februari 2014 tot en met de dag der algehele voldoening;
2. € 4.290,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening,
3. alsmede een verdeling van de inboedel bij helfte, zoals door de vrouw voorgesteld, subsidiair de man te veroordelen tot betaling van een vergoeding van € 8.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag der algehele voldoening en met veroordeling van de man in de kosten van deze procedure in beide instanties.

Vordering man

3. De man zich wendt tot het hof met het verzoek, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de vrouw af te wijzen alsmede uit hoofde van de incidentele vordering te bepalen dat de notariële kosten die gemaakt zijn of worden met betrekking tot de akte van verdeling en levering alsmede het houden in depot alsmede uit de afwikkeling van de financiële gevolgen betreffende de beëindiging samenleving partijen, bij helfte verdeeld dienen te worden alsmede de vrouw te veroordelen in de kosten van beide procedures.

Enige relevante feiten

4. Het hof overweegt als volgt. Partijen hebben vanaf 1994 een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit deze relatie zijn twee kinderen geboren. Partijen zijn nimmer met elkaar getrouwd geweest. Partijen hebben geen samenlevingsovereenkomst met elkaar gesloten. Partijen hebben met elkaar een woning gekocht. Het hof gaat ervan uit dat partijen ieder voor een gelijk aandeel in de woning gerechtigd zijn. Er is derhalve sprake van een eenvoudige gemeenschap. Iedere deelgenoot dient zijn eigen aandeel in het goed te financieren. Het feit dat partijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de hypothecaire geldlening doet daaraan niet af.

Schenking en vorderingen van de vrouw

5. Door de vrouw is gesteld dat zij van haar ouders een schenking heeft gekregen van
€ 100.000,-. Door de vrouw is onder meer in het geding gebracht een schenking aflossing van een eigenwoning schuld gedateerd 19 februari 2014. Het bedrag van € 100.000,- hebben de ouders van de vrouw op 18 februari 2014 overgeboekt naar de gemeenschappelijke rekening van partijen. De vrouw heeft vervolgens met de door haar verkregen schenking de hypothecaire geldlening met betrekking tot de gemeenschappelijke woning afgelost.
6. Door de man is gesteld dat het bedrag van € 100.000,- aan hen beide is geschonken. De ouders van de vrouw konden ook belastingvrij schenken aan hen beiden.
7. Het hof overweegt als volgt. Uit de door de vrouw in het geding gebrachte bescheiden volgt dat de ouders van de vrouw alleen aan de vrouw hebben geschonken. Uit het stuk schenking van een eigenwoning schuld volgt expliciet dat de ouders alleen de vrouw als begunstigde hebben aangewezen. Het enkele feit dat de ouders van de vrouw het geld op de gemeenschappelijk rekening van partijen hebben gestort maakt dat niet anders. Niet betwist is dat de vrouw de schenking heeft aangewend voor aflossing van de hypothecaire geldlening. Het hof is van oordeel dat de man zijn stelling dat het bedrag aan hen beide is geschonken onvoldoende heeft onderbouwd. Door de schenking aan de vrouw en de wijze waarop de vrouw de schenking heeft aangewend is ook een deel van de schuld van de man voldaan. In tegenstelling tot de rechtbank is het hof van oordeel dat de vrouw daarmee een vordering op de man heeft gekregen van € 50.000,-. De grief van de vrouw treft in zoverre doel.
8. Met betrekking tot de muntenverzameling staat tussen partijen niet ter discussie dat de man eigenaar is van de munten. Het hof begrijpt uit het verweer van de man dat hij de munten uit eigen middelen heeft voldaan, het hof verwijst randnummer 20. De stelling van de vrouw dat de munten als gemeenschappelijk moeten worden aangemerkt past niet binnen het systeem van het recht. Tussen partijen bestaat geen goederenrechtelijke gemeenschap maar eveneens op basis van het gedrag van partijen al dan niet stilzwijgend kan het hof niet vaststellen of er een afspraak was tot verrekening van de waarde van de munten. Deze grief treft dus geen doel.
9. De vrouw stelt zich op het standpunt dat de inboedel moet worden verdeeld of de man moet aan haar een bedrag van € 8.000,- betalen. Door de man is verweer gevoerd. Op basis van hetgeen de vrouw in appel heeft gesteld kan het hof niet vaststellen welke goederen partijen in mede-eigendom toebehoren noch kan het hof vaststellen wat de waarde is van de goederen. Het hof is van oordeel dat de vrouw niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Ook deze grief treft geen doel.
10. Met betrekking tot de wettelijke rente over het bedrag van € 50.000,- vordert de vrouw die voor het eerst in hoger beroep. Het hof zal de wettelijke rente toewijzen vanaf 7 november 2017.

Vordering van de man

11. Het hof begrijpt uit het incidentele appel van de man dat hij wenst dat de vrouw de helft draagt van de kosten van de notaris voor zover die betrekking hebben op de verdeling.
12. Door de vrouw wordt verweer gevoerd. De vrouw is van mening dat het niet redelijk is dat zij die kosten mede moet dragen.
13. Het hof overweegt als volgt. De relatie tussen deelgenoten wordt mede beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Het hof acht het redelijk dat de notariële kosten die verband houden met de verdeling van de gemeenschappelijke woning aangemerkt dienen te worden als boedelkosten. Het hof is van oordeel dat de vrouw de helft van de kosten van de notaris dient te voldoen voor zover die betrekking hebben op de verdeling van de onroerende zaak.

Proceskosten

14. Gezien het feit dat er sprake was van een langdurige relatie waaruit kinderen zijn geboren acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten ook in hoger beroep te compenseren.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis van 23 augustus 2017 voor zover de rechtbank de vordering van de vrouw van € 50.000,- op de man (zoals overwogen in r.o. 3.6) heeft afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt de man om binnen een maand na datum van dit arrest aan de vrouw tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van € 50.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de vrouw om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de helft van de kosten van de notaris voor zover die betrekking hebben op de akte van verdeling met betrekking tot het onroerend goed dat partijen in mede-eigendom heeft toebehoort;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, O.I.M. Ydema, en A.J. van Montfoort, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 september 2018 in aanwezigheid van de griffier.