In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van de rechtbank Den Haag. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen beslissingen van de Inspecteur van de Belastingdienst, waarbij geen dwangsom werd toegekend en de verzoeken om teruggaaf van omzetbelasting werden afgewezen. De rechtbank had de beroepen van de belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur bij beschikking van 6 februari 2017 alsnog een dwangsom had verbeurd, waardoor de belanghebbende geen belang meer had bij zijn beroep. De belanghebbende ging in hoger beroep, maar het Hof oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk waren. Het Hof bevestigde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de belanghebbende in beroep en hoger beroep niets had aangevoerd dat een andere conclusie rechtvaardigde. Het Hof oordeelde ook dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en partijen werden geïnformeerd over hun recht om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.