In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 oktober 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de voorzitter en oudste raadsheer in een strafzaak. Het verzoek tot wraking werd ingediend door de gemachtigde van verzoekster, die op 19 september 2018 tijdens een zitting in de beklagkamer zijn bezwaren naar voren bracht. De wrakingsgronden waren gebaseerd op de vrees voor partijdigheid van de voorzitter, mr. J.W. Wabeke, en de oudste raadsheer, mr. T.P.L. Bot. De wrakingskamer heeft het verzoek op 28 september 2018 behandeld, waarbij de gemachtigde en de advocaat-generaal hun standpunten hebben uiteengezet.
De wrakingskamer oordeelde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid of partijdigheid van de betrokken rechters. De voorzitter had eerder in de beklagkamer gezeten, maar dit op zich was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. Ook de functie van mr. T.P.L. Bot als plaatsvervangend Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid bood geen grond voor de vrees van de gemachtigde. De wrakingskamer benadrukte dat rechters op grond van hun aanstelling vermoed worden onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.
Uiteindelijk heeft het hof het verzoek tot wraking afgewezen, met de conclusie dat er geen feiten of omstandigheden waren die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleverden. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer bestaande uit mrs. I.E. de Vries, J.M. van de Poll en M.E. Honée, in aanwezigheid van de griffier.