ECLI:NL:GHDHA:2018:2646

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
10 oktober 2018
Zaaknummer
200.243.415/01 en 200.243.415/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake machtiging tot opname van een jeugdige in gesloten jeugdhulp

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag, waarin een machtiging is verleend om een jeugdige op te nemen in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. De jeugdige, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft op 30 juli 2018 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 24 juli 2018. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming, heeft op 12 september 2018 een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 september 2018 zijn zowel de jeugdige als de gecertificeerde instelling verschenen, terwijl de raad voor de kinderbescherming niet aanwezig was.

De feiten van de zaak zijn als volgt: de kinderrechter heeft eerder het gezag van de ouders over de jeugdige beëindigd en de gecertificeerde instelling benoemd tot voogd. De kinderrechter heeft op 30 april 2018 een spoedmachtiging verleend voor opname in gesloten jeugdhulp, gevolgd door een machtiging op 8 mei 2018. De jeugdige is van mening dat de voorwaarden voor een gesloten plaatsing niet meer aanwezig zijn en verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en haar verblijf in een open setting te regelen.

Het hof heeft vastgesteld dat er nog steeds sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij de jeugdige, die haar ontwikkeling ernstig belemmeren. De jeugdige heeft recentelijk terugval in haar sociaal-emotionele ontwikkeling ervaren, wat heeft geleid tot incidenten in de gesloten accommodatie. Het hof concludeert dat de machtiging tot gesloten jeugdhulp nog steeds noodzakelijk is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de jeugdhulp onttrekt. De beschikking van de kinderrechter wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummers : 200.243.415/01 en 200.243.415/02
rekestnummer rechtbank : JE RK 18-878
zaaknummer rechtbank : C/09/552235
beschikking van de meervoudige kamer van 10 oktober 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [locatie] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de jeugdige,
advocaat mr. C. Krijger te Den Haag,
tegen
Stichting Jeugdbescherming [locatie] ,
gevestigd te [locatie] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 30 april 2018, 8 mei 2018 en 24 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De jeugdige is op 30 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 24 juli 2018 (hierna: de bestreden beschikking).
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 12 september 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn van de zijde van de jeugdige verder de volgende stukken ingekomen:
 op 17 augustus 2018 een brief van 15 augustus 2018 met bijlage;
 op 17 september 2018 twee e-mailberichten van diezelfde datum met bijlagen;
 op 18 september 2018 een e-mailbericht van diezelfde datum met bijlagen.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 19 september 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
 de jeugdige, bijgestaan door haar advocaat;
 de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] , voogd, en [vertegenwoordiger van de GI]
.
De raad is zonder bericht niet verschenen.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
 de kinderrechter heeft bij beschikking van 1 juni 2017 het gezag van de ouders over de jeugdige beëindigd en [de gecertificeerde instelling] benoemd tot
voogdes over de jeugdige;
 bij de beschikking van 30 april 2018 heeft de kinderrechter een spoedmachtiging verleend om de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.3 lid 1 van de Jeugdwet van 30 april 2018 te 17.00 uur tot 9 mei 2018;
 bij de beschikking van 8 mei 2018 heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet van 9 mei 2018 tot 9 augustus 2018;
 de jeugdige verblijft in de accommodatie voor gesloten jeugdhulp [accommodatie voor gesloten jeugdhulp] te
[plaats] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging verleend om de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet van 9 augustus 2018 tot 9 november 2018. De behandeling van het verzoek van de gecertificeerde instelling, strekkende tot machtiging de jeugdige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp voor de periode van negen maanden, is voor het overige aangehouden tot een nader te bepalen zitting, gelegen vóór 9 november 2018.
4.2
De jeugdige is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof:
1. bij afzonderlijke beschikking bij wege van voorlopige voorziening:
 te bepalen dat de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking wordt geschorst;
 te bepalen dat de jeugdige bij haar grootouders kan verblijven totdat een geschikte accommodatie met een open karakter is gevonden;
 de gecertificeerde instelling op te dragen met onmiddellijke ingang een
accommodatie met een open karakter te zoeken, zodat de jeugdige binnen zes
weken na de in deze te wijzen beschikking naar een open setting kan;
2. de bestreden beschikking te vernietigen;
3. de gecertificeerde instelling te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.3
De gecertificeerde instelling verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking, af te wijzen.
4.4
Ter zitting heeft de advocaat van de jeugdige het verzoek om een voorlopige voorziening als hiervoor in 4.2 weergegeven onder 1 met zaaknummer 200.243.415/02 ingetrokken. Op dat verzoek hoeft het hof daarom geen beslissing meer te nemen.
4.5
De jeugdige stelt zich op het standpunt - voor zover nog aan de orde in hoger beroep - dat niet voldaan wordt aan de in artikel 6.1.2 lid 2 van de Jeugdwet gestelde voorwaarden voor een plaatsing in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp. Niet betwist wordt dat sprake is van ernstige opgroei- en/of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Wel wordt betwist dat deze problemen zodanig ernstig zijn dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Daartoe voert de jeugdige het volgende aan. Zij wijst erop dat haar problematiek in eerste instantie geen aanleiding was voor een gesloten plaatsing. Zij verbleef vrijwillig op de crisisopvang en het plan was dat zij zou doorstromen naar behandelgroep ‘ [naam behandelgroep] ’ van [hulpverlener] in een open accommodatie. Om haar moverende redenen, waaronder met name de reistijd naar haar school, wilde de jeugdige daar destijds niet naartoe en is zij weggelopen. Dit incident, verdenkingen van automutilatie en met name haar vermeende zelfmoordpoging nadat zij was weggelopen vormen de machtigingsgronden. De GGZ-psycholoog die de jeugdige daarna heeft gezien heeft echter aangegeven dat van suïcidaliteit geen sprake is. De reden van haar gedrag was dat zij absoluut niet naar ‘ [naam behandelgroep] ’ wilde en dat heeft zij op een heel verkeerde manier geuit. De jeugdige stelt zich op het standpunt dat het laten voortduren van haar verblijf in [accommodatie voor gesloten jeugdhulp] niet in haar belang is. Verwezen wordt naar de notitie van 10 juli 2018 van de behandelcoördinator van [accommodatie voor gesloten jeugdhulp] waarin onder meer staat - zakelijk weergegeven - dat de jeugdige stappen heeft gezet in haar sociaal-emotionele ontwikkeling en dat voortzetting van die ontwikkeling vraagt om een open leefklimaat waarin haar verantwoordelijkheid wordt gegeven, zodat zij kan groeien naar autonomie en zelfstandigheid. Onduidelijk is waarom er nog geen zicht is op de aan de jeugdige beloofde soepele overgang naar een geschikte open setting en waarom nog niet is gestart met behandeling voor haar depressie en Post Traumatische Stress Stoornis (PTSS) terwijl het behandelplan gereed is. Verder volstaat het onderwijs dat op [accommodatie voor gesloten jeugdhulp] wordt gegeven naar de mening van de jeugdige niet om haar voor te bereiden op haar MAVO-examen dit schooljaar, waardoor zij vreest dat zij dat niet zal halen. De verdere ontwikkeling van de jeugdige wordt daarmee belemmerd. Zij wil heel graag terug naar haar oude school. De situatie veroorzaakt veel stress bij de jeugdige. Dat heeft geleid tot twee recente incidenten bij [accommodatie voor gesloten jeugdhulp] . Weliswaar wordt de jeugdige nu toch in de gelegenheid gesteld om haar oude school te bezoeken, maar dat volstaat niet om haar examen te kunnen halen. Haar gedrevenheid voor school past evenmin bij het beeld van suïcidaliteit.
4.6
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd als volgt. Juist is dat de problematiek van de jeugdige aanvankelijk geen reden was voor een gesloten plaatsing. Het wegloopincident, automutilatie en het in gevaar brengen van zichzelf hebben echter gemaakt dat een gesloten plaatsing van de jeugdige toch noodzakelijk werd geacht. Uit een tweetal recente incidenten is gebleken dat de machtigingsgronden nog steeds aanwezig zijn. Daarom kan de jeugdige nog niet direct doorstromen naar een open setting. Daar moet zeer zorgvuldig mee worden omgegaan vanwege haar problematiek. Binnen de geslotenheid heeft de jeugdige stappen gezet in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Onderzocht moet blijven of die ontwikkeling onafhankelijk is van de huidige gesloten setting en zich in een open setting voortzet. Voorwaarde voor de gecertificeerde instelling bij het toewerken naar een open setting is een lopende therapie. De insteek is binnen de geslotenheid met behandeling te starten en vervolgens met dezelfde therapeut in een open setting verder te gaan. Het behandelplan voor de jeugdige is klaar, wat betekent dat duidelijk is dat de jeugdige behandeling moet ontvangen. Op 17 september 2018 heeft de intake plaatsgevonden voor een behandeling genoemd ‘Groei door Ervaring’. Voor doorstroming naar een open setting moet die behandeling daar kunnen worden voortgezet. Daarvoor wordt naar een hulpverlener gezocht die met de jeugdige naar de open setting kan meebewegen. Wanneer die gevonden zal zijn, kan de gecertificeerde instelling niet zeggen. De jeugdige staat bij verschillende open instellingen hoog op de wachtlijst. De jeugdige gaat sinds een week weer naar haar oude school. De gecertificeerde instelling wil net als de jeugdige heel graag dat zij daar naar toe kan. Er moet nog een gedegen veiligheidsplan worden gemaakt, met als doel terugval bij de jeugdige te voorkomen en patronen (sociaal-emotionele instabiliteit) te doorbreken. De jeugdige maakt nu een lange begeleide reis met de trein om naar school te gaan, maar de gecertificeerde instelling zoekt naar leerlingenvervoer. Ook daar gaat echter tijd overheen vanwege logistieke redenen. De jeugdige lijkt de noodzaak van het zorgvuldig toewerken naar de schoolgang op haar oude school en plaatsing in een open setting niet te kunnen overzien. Er is sprake van een terugval in haar sociaal-emotionele ontwikkeling. Het onvoldoende kunnen reguleren van haar emoties heeft op 23 en 29 augustus 2018 tot incidenten geleid bij de gesloten instelling waar zij verblijft. Ze heeft geprobeerd weg te lopen, is gefixeerd en was agressief. Uit voorzorg is de kamer van de jeugdige beide keren leeggehaald. Van een groepsgenootje van de jeugdige heeft de leiding gehoord dat de jeugdige voor de trein wil springen. De jeugdige wil nu nog geen gedragstherapie ondergaan. De gecertificeerde instelling dwingt de jeugdige daar niet toe, omdat dat het doel voorbij schiet. Een hulpverlener die aan de jeugdige is gekoppeld zoals hiervoor genoemd, kan inschatten wanneer er voor de jeugdige meer nodig is. Op een bepaald moment zal de jeugdige er zelf mee geconfronteerd worden dat zij gedragstherapie nodig heeft. Anders gaat behandeling haar niet helpen. Uitgezocht moet worden of het gedrag van de jeugdige reactief gedrag is of voortkomt uit haar verleden. Door zonder meer te zeggen dat het gedrag van de jeugdige wordt veroorzaakt doordat zij perse naar haar oude school wil, wordt de situatie naar de mening van de gecertificeerde instelling gebagatelliseerd. Het belang van onderwijs voor de jeugdige en de emotie die dit bij haar teweeg brengt, mag niet boven de machtigingsgronden voor de huidige gesloten plaatsing gesteld worden.
4.7
De minderjarige heeft ter zitting naar voren gebracht dat tegen haar werd gezegd dat ze weer naar haar oude school mocht gaan, maar dat ze zich dan wel moest laten behandelen. Daardoor voelde zij zich gedwongen, met als gevolg dat ze stress kreeg. Een dag later wilde ze weglopen om naar school te gaan. Waarschijnlijk heeft een groepsgenootje gezegd dat zij voor de trein wilde springen en heeft de groepsleiding dat direct geloofd. Zij wil wel behandeling, maar niet als het als voorwaarde wordt gesteld voor iets dat zij heel graag wil.

5.Ontvankelijkheid

5.1
Op grond van artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet kan de kinderrechter slechts een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven indien - voor zover in hoger beroep van belang - de gecertificeerde instelling die de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. In de Memorie van Toelichting wordt dit benoemd als het “adviseren over welke jeugdhulp er precies nodig is en hoelang deze hulp verplicht moet worden” (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, 3, p, 138).
5.2
Het hof heeft geconstateerd dat een verklaring van de gecertificeerde instelling waarin dat wordt bepaald in het onderhavige dossier ontbreekt.
5.3
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling meegedeeld dat zij een dergelijke verklaring nooit afzonderlijk overlegt en dat de bepaling van de noodzakelijkheid van een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder inherent is aan en geïmpliceerd is in het inleidende verzoek van de gecertificeerde instelling.
5.4
Gelet op deze in 5.3 weergegeven mededeling van de gecertificeerde instelling en gelet op hetgeen daarover in genoemde Memorie van Toelichting is opgenomen, is naar het oordeel van het hof aan het bepaalde in artikel 6.1.2 lid 5 Jeugdwet voldaan.

6.De motivering van de beslissing

6.1
Het hof stelt het volgende voorop. Ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en het verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
6.2
Onbetwist is dat bij de jeugdige sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Het hof heeft op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting ook zelf kunnen vaststellen dat daarvan sprake is. In geschil is de vraag of de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de gesloten jeugdhulp onttrekt. Met de gecertificeerde instelling is het hof van oordeel dat dit nog steeds noodzakelijk is. Op basis van hetgeen de gecertificeerde instelling ter zitting naar voren heeft gebracht, concludeert het hof dat bij de jeugdige sprake is van - onder andere - sociaal-emotionele instabiliteit en het onvoldoende kunnen reguleren van haar emoties. Dit heeft er eerder toe geleid dat zij is weggelopen bij de crisisopvang omdat zij plaatsing in een bepaalde instelling absoluut niet wilde en zichzelf vervolgens ernstig in gevaar heeft gebracht bij een treinspoor. Naar aanleiding hiervan is vervolgens een machtiging gesloten plaatsing gegeven, hoewel dit op basis van de problematiek van de jeugdige eerder niet nodig werd geacht. De jeugdige heeft binnen de gesloten accommodatie waar zij op dit moment verblijft vooruitgang geboekt in haar sociaal-emotionele ontwikkeling, maar recent is sprake geweest van een terugval. Dat heeft geresulteerd in twee incidenten. Uit die incidenten blijkt dat de jeugdige haar emoties nog steeds onvoldoende kan reguleren. Deze incidenten onderstrepen naar het oordeel van het hof de noodzakelijkheid van een gesloten plaatsing. De jeugdige heeft uitermate heftig gereageerd en wilde weglopen. Het is het hof afdoende gebleken dat de jeugdige op zo’n moment erg hoog in haar emoties zit. Dat maakt haar naar het oordeel van het hof onvoorspelbaar. Zolang er niet meer duidelijkheid bestaat over de vraag of de veiligheid van de jeugdige niet uitsluitend tot stand komt door de huidige gesloten setting dan wel haar gedrag een reactie is op de huidige beperkingen, kan naar het oordeel van het hof niet worden uitgesloten dat zij zichzelf opnieuw in gevaar zal brengen, zelfs als zij niet suïcidaal zou zijn. Duidelijk is geworden dat doorstroming naar een open setting een proces is dat met de nodige waarborgen moet worden omgeven en waar heel zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Naar het oordeel van het hof kan daartoe pas verantwoord worden overgegaan op een moment dat de gecertificeerde instelling heeft vastgesteld dat de jeugdige daaraan toe is, wat op dit moment niet het geval is.
6.3
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de gronden voor de machtiging tot gesloten jeugdhulp ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en ook thans nog aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.
6.4
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep zoals gebruikelijk compenseren.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 24 juli 2018;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. F.R. Salomons, A.E. Sutorius-Van Hees en
K. van Barneveld-Peters, bijgestaan door mr. S.N. Keuning als griffier, en is op 10 oktober 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.