ECLI:NL:GHDHA:2018:2609

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
200.238.795/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk in DNA-onderzoek ontkenning vaderschap

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een DNA-onderzoek in een procedure tot ontkenning van vaderschap. De rechtbank had eerder op 8 februari 2018 een tussenbeschikking gegeven waarin een DNA-onderzoek werd bevolen om vast te stellen of de man de biologische vader was van de minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de tussenbeschikking en heeft op 8 mei 2018 hoger beroep ingesteld. De man heeft op 17 juli 2018 een verweerschrift ingediend, en het openbaar ministerie heeft laten weten af te zien van het nemen van een conclusie.

Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2018 was alleen de advocaat van de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig. De vrouw en de bijzondere curator zijn niet verschenen. Het hof heeft overwogen dat op grond van artikel 358, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking was, waartegen geen tussentijds hoger beroep openstond. Daarom heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.

De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier mr. A.C. van Waning aanwezig was.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.238.795/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/530324
Rekestnummer rechtbank : FA RK 17-5563
beschikking van de meervoudige kamer van 19 september 2018
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. Y.L. Zandbergen te Rotterdam.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. H. Durdu te Rotterdam;
2. [de bijzondere curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige,
kantoorhoudende te [plaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de advocaat-generaal van het ressortsparket Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 februari 2018, uitgesproken onder voormeld zaak- en rekestnummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 8 mei 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 17 juli 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Het openbaar ministerie, vertegenwoordigd door de advocaat-generaal, heeft het hof bij faxbericht van 12 juni 2018 laten weten af te zien van het nemen van een conclusie.
2.4
Van de zijde van de bijzondere curator is op 16 juli 2018 een faxbericht bij het hof ingekomen.
2.5
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 22 mei 2018 een journaalbericht van 16 mei 2018 met bijlagen;
- op 1 juni 2018 een faxbericht met bijlagen.
2.6
De zaak is op 29 augustus 2018 mondeling behandeld, uitsluitend voor wat betreft de ontvankelijkheid van het hoger beroep. Ter zitting waren aanwezig:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De vrouw en de bijzondere curator zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

3.De ontvankelijkheid van het hoger beroep

3.1
Het hof overweegt als volgt.
3.2
De bestreden beschikking is gegeven in een procedure waarin de man de rechtbank heeft verzocht de ontkenning van het vaderschap van de man over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2017 te [geboorteplaats] , gegrond te verklaren. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover thans van belang - een DNA-onderzoek bevolen ter beantwoording van de vraag of de man de biologische vader van voormelde minderjarige kan zijn en met welke mate van waarschijnlijkheid. De verdere behandeling van de zaak is in afwachting van het deskundigenbericht aangehouden
3.3
Op grond van artikel 358, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan van een tussenbeschikking hoger beroep slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Een tussenbeschikking is een uitspraak waarin de rechter in het dictum ervan nog niet uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud over enig deel van het verzochte heeft beslist. Het dictum van de beschikking is dus bepalend voor de aard daarvan.
3.4
De vrouw voert aan dat het de man was die ter zitting in eerste aanleg een verzoek tot DNA-onderzoek deed en dat de rechtbank dit verzoek heeft toegewezen. De bestreden beschikking is dan ook in zoverre een eindbeschikking, aldus de vrouw.
3.5
Naar het oordeel van het hof vindt deze stelling van de vrouw geen steun in de overgelegde stukken en deze wordt bovendien betwist door de man. Uit het overgelegde proces-verbaal blijkt dat er ter zitting in eerste aanleg een discussie tussen partijen is ontstaan over het al dan niet hebben gehad van gemeenschap met elkaar in het conceptietijdvak. De rechtbank heeft vervolgens een DNA-onderzoek noodzakelijk geacht, gezien de tegenstrijdige verklaringen van partijen en het door de bijzondere curator ingenomen standpunt. Deze beslissing maakt geen einde aan enig deel van het verzochte, te weten de gegrondverklaring van de ontkenning van het vaderschap. Zo al zou moeten worden aangenomen dat het DNA-onderzoek door de rechtbank is bevolen op verzoek van de man, dan heeft dit verzoek betrekking op de instructie van de zaak en niet op het verzoek dat de inzet is van het geding. Het hof is dan ook van oordeel dat de in hoger beroep bestreden beschikking een tussenbeschikking betreft, waartegen geen tussentijds hoger beroep openstaat nu de rechter niet anders heeft bepaald. Het hof zal de vrouw niet-ontvankelijk verklaren in haar beroep.
Kostenveroordeling
3.6
Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

Het hof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar hoger beroep;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, J.A. van Kempen en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2018.