ECLI:NL:GHDHA:2018:2609
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep niet-ontvankelijk in DNA-onderzoek ontkenning vaderschap
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende een DNA-onderzoek in een procedure tot ontkenning van vaderschap. De rechtbank had eerder op 8 februari 2018 een tussenbeschikking gegeven waarin een DNA-onderzoek werd bevolen om vast te stellen of de man de biologische vader was van de minderjarige. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de tussenbeschikking en heeft op 8 mei 2018 hoger beroep ingesteld. De man heeft op 17 juli 2018 een verweerschrift ingediend, en het openbaar ministerie heeft laten weten af te zien van het nemen van een conclusie.
Tijdens de mondelinge behandeling op 29 augustus 2018 was alleen de advocaat van de vrouw en de man, bijgestaan door zijn advocaat, aanwezig. De vrouw en de bijzondere curator zijn niet verschenen. Het hof heeft overwogen dat op grond van artikel 358, lid 4, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering hoger beroep tegen een tussenbeschikking slechts tegelijk met dat van de eindbeschikking kan worden ingesteld, tenzij de rechter anders heeft bepaald. Het hof oordeelde dat de bestreden beschikking een tussenbeschikking was, waartegen geen tussentijds hoger beroep openstond. Daarom heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep.
De kosten van het geding in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier mr. A.C. van Waning aanwezig was.