ECLI:NL:GHDHA:2018:2608

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
8 oktober 2018
Zaaknummer
200.242.383/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging machtiging uithuisplaatsing van minderjarigen; weigerachtige medewerking van de ouder aan de gecertificeerde instelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter, verleende al jarenlang geen medewerking aan de uitvoering van de taken van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland. De moeder was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter om de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen en verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet had aangetoond dat de rechtsgrond voor de verlenging van de machtiging ontbrak. De moeder had in haar beroepschrift theoretische beschouwingen gepresenteerd, maar geen concrete onderbouwing gegeven voor haar stelling dat zij in staat was om de zorg voor de minderjarigen op zich te nemen. Het hof oordeelde dat de belangen van de minderjarigen voorop stonden en dat de moeder niet had aangetoond dat zij de belangen van de kinderen vooropstelde. De rechtbank had wel degelijk getoetst aan artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en had de inbreuk op het gezinsleven van de moeder gerechtvaardigd geacht, gezien de bescherming van de minderjarigen. Het hof bekrachtigde de beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.242.383/01
zaakgegevens rechtbank : C/09/545557/JE RK 17-2676 (I) en C/09/545605/JR RK 18-5 (II)
beschikking van de meervoudige kamer van 19 september 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [geboorteplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. H. Asal te Rotterdam,
tegen
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland,
gevestigd te Leiden,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 13 april 2018, uitgesproken onder voormelde zaakgegevens (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 10 juli 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De gecertificeerde instelling heeft op 22 augustus 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
De vader heeft het hof bij schrijven van 21 augustus 2018 laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
2.4
Van de zijde van de moeder is een verzoek tot aanhouding van de zaak gedaan, gelet op het feit dat de moeder eveneens hoger beroep zal instellen tegen een beschikking van 5 juli 2018 van de rechtbank Den Haag waarin het gezag van de moeder over na te noemen minderjarigen is beëindigd. Het hof heeft dit verzoek afgewezen en partijen op de hoogte gebracht van het feit dat de geplande mondelinge behandeling van de zaak doorgang zal vinden.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 29 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door mr. A.L. Witteveen, kantoorgenoot van mr. Asal;
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] en [vertegenwoordiger van de GI] .

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
[de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 1] ), [in] 2007, te [geboorteplaats] , en
[de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), [in] 2009, te [geboorteplaats] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
3.3
Het gezag over de minderjarigen berust bij de vader. Bij beschikking van 5 juli 2018 van de rechtbank Den Haag is - uitvoerbaar bij voorraad - het gezag van de moeder over de minderjarigen beëindigd.
3.4
De minderjarigen wonen bij de vader.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader verlengd van 14 april 2018 tot 4 maart 2019 en bepaald dat het gezag over de minderjarigen, voor zover dit betrekking heeft op het geven van toestemming voor een medische behandeling voor de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing, te weten tot 4 maart 2019, wordt uitgeoefend door de gecertificeerde instelling. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing, uitsluitend voor zover het de uithuisplaatsing betreft. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking (in zoverre) te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, primair het verzoek tot uithuisplaatsing af te wijzen en subsidiair een nader onderzoek te gelasten op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij kan worden gekozen voor een NIFP-onderzoek.
4.3
De gecertificeerde instelling voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de daarin verleende machtiging tot uithuisplaatsing, af te wijzen.

5.Ontvankelijkheid

Het hof overweegt ambtshalve als volgt. De beëindiging van het gezag van de moeder is nog niet onherroepelijk zolang de beroepstermijn in die zaak nog niet is verstreken. De moeder heeft derhalve in het onderhavige geval nog belang bij haar verzoek in hoger beroep. Naar het oordeel van het hof is de moeder ontvankelijk in haar hoger beroep.
6. De motivering van de beslissing
6.1
De moeder voert (in het beroepschrift, zoals aangevuld) ter zitting - kort samengevat - aan dat niet voldaan is aan de wettelijke gronden voor een uithuisplaatsing van de minderjarigen en dat de rechtbank ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 EVRM en inmenging in het privé- en gezinsleven van de moeder heeft toegestaan. Volgens de moeder kan volstaan worden met een ondertoezichtstelling om de minderjarigen een veilige, duidelijke en gezonde opvoedsituatie te bieden. Er staan fouten in het inleidend verzoekschrift van de gecertificeerde instelling. Zo zijn de minderjarigen inmiddels twee jaar ouder dan daarin staat opgenomen en gaat het niet goed met hen. Daarbij was de moeder wel bereid om mee te werken met het NIFP-onderzoek en heeft zij de hulpverlening aan de minderjarigen niet gefrustreerd, maar dit heeft door miscommunicatie niet kunnen plaatsvinden.
6.2
De gecertificeerde instelling voert (in het verweerschrift, zoals aangevuld) ter zitting - kort samengevat - aan dat de moeder haar medewerking heeft onthouden aan het door de rechtbank bevolen NIFP-onderzoek. Dit onderzoek was noodzakelijk in het belang van de minderjarigen teneinde zicht te krijgen op hun toekomstperspectief. De moeder gaf evenmin toestemming voor behandeling van de minderjarigen of toestemming voor overleg tussen GGZ en NIFP. Uit het (zonder medewerking van de moeder) verrichte onderzoek is gebleken dat het in het belang van de minderjarigen was om duidelijkheid te krijgen over hun toekomstperspectief. Zij zijn vervolgens bij de vader geplaatst. Daarnaast heeft de moeder niet meegewerkt aan de voorwaarden van de begeleide omgang tussen haar en de minderjarigen en bleef zij hen belasten met haar strijd. Niet gebleken is dat de moeder iets heeft ondernomen ten aanzien van haar eigen geestelijke stabiliteit, ondanks het advies van de raad daartoe. Volgens de gecertificeerde instelling hebben er inmiddels meerdere onderzoeken plaatsgehad en zal een aanvullend onderzoek niet leiden tot een andere beslissing in deze. Bovendien verzet het belang van de minderjarigen zich tegen een nieuw onderzoek. Zij hebben recht en belang bij rust, voorspelbaarheid, stabiliteit en behandeling.
6.3
Naar het oordeel van het hof heeft de moeder haar stelling dat de rechtsgrond voor de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen ontbreekt, niet aangetoond. Het uitvoerige beroepschrift van de moeder staat vol met theoretische beschouwingen over onder meer kinderbeschermingsmaatregelen, de taken van de gecertificeerde instelling en hechtingsproblematiek in het algemeen. Dat de moeder wel meewerkt aan hulpverlening voor en onderzoek van de minderjarigen en thans wel in staat is om de verzorging en opvoeding van de minderjarigen op zich te nemen, wordt echter op geen enkele wijze onderbouwd. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de moeder behandeling van en overleg over de minderjarigen eindeloos frustreert, al jarenlang geen enkele medewerking verleent aan de uitvoering van de taken van de gecertificeerde instelling en dat er al anderhalf jaar geen contact is tussen de moeder en de minderjarigen. De moeder heeft maandenlang inschrijving van de minderjarigen bij tandarts, huisarts en school geweigerd en verboden filmopnames gemaakt bij de omgang en deze gedeeld met derden. De minderjarigen zijn twee zeer kwetsbare, beschadigde kinderen die beiden als gevolg van de gebeurtenissen in het verleden kampen met ernstige problematiek. Thans hebben zij hun plek gevonden bij de vader thuis, maar de voortdurende strijd van de moeder en onder meer onverwachte bezoeken van de grootouders moederszijde aan de minderjarigen veroorzaken blijvende onrust en gevoelens van onveiligheid. Naar het oordeel van het hof heeft de moeder op geen enkele wijze aangetoond de belangen van de minderjarigen voorop te stellen en de rechtbank heeft de uithuisplaatsing dan ook op juiste gronden verlengd. Daarbij heeft de rechtbank wel degelijk getoetst aan artikel 8 EVRM, doch een inbreuk op het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven van de moeder gerechtvaardigd geacht, gelet op de bescherming van de belangen van de minderjarigen. Voor een nader onderzoek zoals door de moeder verzocht ziet het hof geen enkele aanleiding en acht dit ook niet in het belang van de minderjarigen. Het is dringend noodzakelijk dat de minderjarigen rust en veiligheid krijgen en de kans om kind te mogen zijn.
6.4
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 13 april 2018 ten aanzien van de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van de minderjarigen bij de vader van 14 maart 2018 tot 4 maart 2019;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, I. Obbink-Reijngoud en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier, en is op 19 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.