ECLI:NL:GHDHA:2018:2600
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Chr.Th.P.M. Zandhuis
- P.J.J. Vonk
- H.A.J. Kroon
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake de vastgestelde waarde van een tussenwoning onder de Wet WOZ
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag over de vastgestelde waarde van een tussenwoning onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De heffingsambtenaar had de waarde van de woning op 1 januari 2016 vastgesteld op € 845.000, wat door de belanghebbende werd betwist. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en vroeg om een herziening naar € 790.000. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de mondelinge behandeling op 15 augustus 2018 werd duidelijk dat geen van beide partijen het bewijs kon leveren voor hun standpunt. De heffingsambtenaar had een nieuwe matrix overgelegd met vergelijkingsobjecten, maar de rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De instructies van de Waarderingskamer werden als niet-bindend beschouwd, maar de heffingsambtenaar moest wel aannemelijk maken dat de waarde correct was vastgesteld.
Het Gerechtshof Den Haag oordeelde uiteindelijk dat de heffingsambtenaar niet aan zijn bewijslast had voldaan. Het Hof bepaalde de waarde van de woning op € 810.000, wat resulteerde in een vernietiging van de eerdere uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar werd verplicht om de griffierechten aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak werd op 26 september 2018 openbaar gemaakt.