ECLI:NL:GHDHA:2018:2580
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot schuldsanering wegens onterecht ontvangen toeslagen en nieuwe schulden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. G.H. Amstelveen, had een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, nadat zijn eerdere verzoek door de rechtbank was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn verzoek, wat een vereiste is volgens artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet (Fw).
De appellant had een totale schuldenlast van € 25.659,57, waaronder een schuld aan de Belastingdienst van € 6.784,70, die voortkwam uit ten onrechte ontvangen kinderopvangtoeslag en huur- en zorgtoeslag. De appellant erkende dat hij de kinderopvangtoeslag ontving terwijl zijn kind geen gebruik maakte van kinderopvang, wat hem een ernstig verwijt opleverde. Daarnaast had hij tijdens het minnelijk traject een nieuwe schuld aan de Rabobank van € 5.413,97 opgebouwd door onterecht gebruik te maken van een creditcard.
Het hof concludeerde dat de appellant niet aan de vereisten voor de schuldsaneringsregeling voldeed, omdat hij niet had aangetoond dat hij te goeder trouw was geweest. Het hof weigerde ook de toepassing van de hardheidsclausule, omdat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn financiële situatie was verbeterd. De problematische schuldensituatie was ontstaan door structureel te lage inkomsten en het gebruik van toeslagen voor levensonderhoud. Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank, waarmee het verzoek tot schuldsanering werd afgewezen.