ECLI:NL:GHDHA:2018:2578

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
3 oktober 2018
Zaaknummer
200.236.781/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wegens onvoldoende beheersbaarheid van psychosociale problematiek

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellante] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou kunnen nakomen, mede gezien haar psychische problemen. De rechtbank concludeerde dat [appellante] al langere tijd kampt met psychische problematiek, die niet voldoende beheersbaar zou zijn.

In hoger beroep heeft [appellante] betoogd dat haar psychische problemen, met de hulp van haar behandelend psychiater en psycholoog, wel degelijk beheersbaar zijn en dat zij beschikt over een sociaal vangnet. Het hof heeft de argumenten van [appellante] beoordeeld aan de hand van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. Het hof heeft daarbij verwezen naar de parlementaire geschiedenis van de Faillissementswet en de landelijke beoordelingscriteria voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.

Het hof concludeert dat, ondanks de verklaringen van de behandelend psycholoog en psychiater, niet voldoende aannemelijk is geworden dat [appellante] op dit moment klaar is voor het doorlopen van het schuldsaneringstraject. Er is te veel onduidelijkheid over de beschikbaarheid van een sociaal vangnet en de effectiviteit van de geboden hulp. Het hof bekrachtigt daarom het vonnis van de rechtbank, waarbij het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling is afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.236.781/01
Rekestnummer rechtbank : C/09/548455/ FT RK 18/358

arrest van 29 mei 2018

inzake

[appellante],

wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. W.N. van der Voet te Delft.

Het geding

Bij verzoekschrift (met producties), ingekomen ter griffie van het hof op 6 april 2018, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2018, waarbij haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling is afgewezen. Zij verzoekt het hof het vonnis waarvan hoger beroep te vernietigen en haar alsnog toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. Op 4 mei en 17 mei 2018 zijn producties aan het hof toegezonden en ook ter zitting van het hof heeft [appellante] producties overgelegd.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 mei 2018. Verschenen is: [appellante], bijgestaan door haar advocaat.

Beoordeling van het hoger beroep

1. [appellante] heeft op 16 februari 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling afgewezen op grond van het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat [appellante] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven (artikel 288 lid 1 aanhef en onder c Fw). Daarbij heeft de rechtbank – kort samengevat – overwogen dat [appellante] al langere tijd kampt met psychische problematiek en dat niet voldoende aannemelijk is geworden dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn.
2. De grieven en argumenten van [appellante] kunnen als volgt worden samengevat.
[appellante] meent dat haar psychische problemen anders dan de rechtbank heeft overwogen wel voldoende beheersbaar zijn door de hulp van haar behandelend psychiater en psycholoog. Daarnaast beschikt zij ook over een voldoende sociaal vangnet.
3. Gelet op de aan het hof overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting overweegt het hof als volgt. Blijkens de parlementaire geschiedenis bij de wijziging van de Faillissementswet per 1 januari 2008 is uitgangspunt geweest dat toelating tot de schuldsaneringsregeling is voorbehouden aan schuldenaren die er klaar voor zijn om de uit de regeling voortvloeiende verplichtingen na te komen. In dit kader wijst het hof ook op de “Landelijk uniforme beoordelingscriteria toelating schuldsaneringsregeling” (bijlage IV bij het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken rechtbanken), waarin sinds 1 april 2009 de voorheen geldende Recofa-richtlijnen met betrekking tot de toelating van schuldenaren met een verslaving en psychosociale problemen zijn opgenomen. Daarin staat het volgende vermeld:
5.4.3 Toelating tot de schuldsaneringsregeling ingeval van psychosociale problematiek
Een verzoeker met psychosociale problemen wordt in beginsel alleen toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, indien aannemelijk is dat deze problemen al enige tijd beheersbaar zijn, in die zin dat de verzoeker zich in maatschappelijk opzicht staande weet te houden en voldoende hulp of een voldoende sociaal vangnet aanwezig is.
Dat de psychosociale problemen beheersbaar zijn, dient te worden bevestigd door een hulpverlener of door een hulpverlenende instantie.”
[appellante] heeft verklaringen overgelegd van haar behandelend psycholoog, [psycholoog], gedateerd 14 februari 2018 en 16 mei 2018, en een verklaring van haar behandelend psychiater, [psychiater], gedateerd 8 maart 2018. Uit die laatste verklaring blijkt dat [appellante] kampt met een depressieve stoornis (waarvoor zij wordt behandeld met een antidepressivum en een tranquillizer) en dat zij veel last heeft van symptomen zoals een verstoord korte termijn geheugen met storende vergeetachtigheid, concentratieproblemen, een slaapstoornis, weinig eetlust en spanningsequivalenten zoals pijnlijke spieren. [psycholoog] schrijft op 14 februari 2018 dat sprake is van aanzienlijke psychosociale problematiek en heftige stemmingsstoornissen en dat, uitgaande van de belastbaarheid, een baan in loondienst daarom voor onbepaalde tijd contra-indicatief is. En hoewel hij in zijn volgende verklaring van 16 mei 2018 tevens schrijft dat ‘[d]oor de combinatie van psychologische behandeling en biologische behandeling, huisarts, AMW, Jeugdformaat, Sociale Zaken van de gemeente Rijswijk, de psychologische behandeling uitgevoerd door de regiebehandelaar en de biologische behandeling uitgevoerd door de samenwerkende psychiater [..] de psychologische en psychosociale problematiek beheersbaar [is] gebleken’, is ter zitting in hoger beroep, net als bij de rechtbank, onvoldoende aannemelijk geworden dat [appellante] op dit moment al ‘klaar is’ voor het met succes doorlopen van het, in beginsel, drie jaar durende schuldsaneringstraject. Vooral op het punt van de beschikbaarheid van een voldoende sociaal netwerk/vangnet en het doelmatig gebruik ervan bestaat nog te veel onduidelijkheid. Bijvoorbeeld doet de mededeling van de psychiater dat sprake is van een storende vergeetachtigheid de vraag rijzen of het ‘gevraagd en ongevraagd’ op juiste wijze informeren van de bewindvoerder naar behoren zal verlopen. Het betrekkelijk algemeen geformuleerde e-mailbericht van het Sociaal Wijkteam Rijswijk West van 21 mei 2018 biedt wat dat betreft onvoldoende houvast, ook op het punt van de termijn van de hulp. Bovendien blijkt uit dat bericht dat het intakegesprek nog moest plaatsvinden. In dit verband is ook relevant dat [psycholoog] schrijft dat de door hem bedoelde multidisciplinaire aanpak nog zal worden aangevuld ‘met persoonlijke begeleiding via een instelling zoals REAKT met behulp van de Wmo in verband met het aanvullen van het sociale netwerk.’ Ook die begeleiding door REAKT is kennelijk nog niet van start gegaan. REAKT spreekt op haar website over het bieden van een passend aanbod aan de cliënten in iedere fase van hun re-integratie: van dagactiviteiten op een klinische locatie tot begeleiding bij vrijwilligerswerk en uitstroom naar werk. Niet onmogelijk kan, als de begeleiding door REAKT eenmaal loopt, een betere inschatting worden gemaakt van wat er voor [appellante] nodig is met het oog op het nakomen van de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsaneringsregeling. Dat [appellante] die verplichtingen ook zonder de nog nader te organiseren hulp wel aan kan is vooralsnog niet aannemelijk geworden. En voor een inschatting dat het allemaal wel goed zal komen met de ‘aanvulling van het sociaal netwerk’ is het nu nog te vroeg. Meer vastigheid is ook gewenst omdat toelating tot de schuldsaneringsregeling in dit stadium - gelet op de grote mate van begeleiding die [appellante] nodig blijkt te hebben, gevoegd bij de symptomen van haar ziekte - het reële risico in zich bergt dat de regeling voortijdig dan wel zonder schone lei dient te worden beëindigd, waarna een nieuwe mogelijkheid voor toepassing van de regeling voor een periode van tien jaar uitgesloten is (artikel 288 lid aanhef en sub d Fw). Gelet ook op de omvang van de schuldenlast – bijna een ton – komt dit als onwenselijk voor.
4. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.

Beslissing

Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. M. Flipse, J.M. van der Klooster en K.I. de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 mei 2018 in aanwezigheid van de griffier.