ECLI:NL:GHDHA:2018:2572

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2018
Publicatiedatum
2 oktober 2018
Zaaknummer
200.241.076/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake voorlopige regeling verdeling zorg- en opvoedtaken en vervangende toestemming voor vakantie met minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vrouw tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam. De vrouw, appellante, heeft in hoger beroep zes grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis van 8 juni 2018, waarin een voorlopige regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedtaken is vastgesteld. De man, geïntimeerde, heeft de grieven bestreden en verzocht om bekrachtiging van het vonnis. De zaak is behandeld op 4 juli 2018, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank had in het bestreden vonnis bepaald dat de reguliere zorgregeling vanaf 27 juli 2018 weer van kracht zou zijn en dat de man vervangende toestemming kreeg om van 6 tot 20 augustus 2018 met de minderjarigen op vakantie te gaan naar een onbekend land. De vrouw is van mening dat de man ten onrechte toestemming heeft gekregen voor deze vakantie en dat de zorgregeling niet in het belang van de kinderen is. De man betwist dit en stelt dat de vrouw eerder akkoord is gegaan met de vakantie.

Het hof heeft de grieven van de vrouw verworpen en geoordeeld dat de zorgregeling in een vergevorderd stadium is en dat er geen redenen zijn om deze aan te passen. Ook de vordering van de vrouw om de benoeming van een bijzondere curator te overwegen, werd afgewezen. Het hof heeft het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 24 juli 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.241.076/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/547833 KG ZA 18-333

arrest van 24 juli 2018

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.M. Bouwmeester te Rotterdam,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.W.F. Jansen te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 13 juni 2018 is de vrouw in hoger beroep gekomen van een door de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam, tussen partijen gewezen vonnis van 8 juni 2018, hierna: het bestreden vonnis. De vrouw heeft in de appeldagvaarding zes grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met vier producties heeft de man de grieven bestreden. Het verzoek van de vrouw, de zaak als spoedappel te behandelen, is toegewezen.
Vervolgens hebben partijen op 4 juli 2018 de zaak doen bepleiten, de vrouw door mr. A.M. Bouwmeester, advocaat te Rotterdam, en de man door mr. C.W.F. Jansen, advocaat te Rotterdam. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

1. De door de rechtbank in het vonnis van 8 juni 2018 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter een voorlopige regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedtaken bepaald, waarbij vanaf het weekend van 27 juli 2018 de reguliere zorgregeling conform het ouderschapsplan weer van kracht zal zijn. Daarnaast is de man vervangende toestemming verleend om van 6 tot 20 augustus 2018 met de minderjarigen op vakantie te gaan naar [naam land] . Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten zijn tussen partijen gecompenseerd.
3. Het gaat in deze zaak om het volgende. Partijen zijn gehuwd geweest, uit welk huwelijk twee thans nog minderjarige kinderen zijn geboren: [dochter een] , geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] en [dochter twee] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] . Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over hen uit. Partijen hebben in een ouderschapsplan d.d. 16 februari 2016 onder meer de verdeling van de zorg- en opvoedtaken geregeld, waarin zij een reguliere weekendregeling zijn overeengekomen en daarnaast een verdeling bij helfte van de vakanties en feestdagen. In geschil is nu of de man terecht vervangende toestemming heeft verkregen om twee weken met de minderjarigen op vakantie naar [naam land] te gaan en of de weekendregeling moet worden hervat met de opbouwregeling zoals de voorzieningenrechter die heeft beslist.
4. De vrouw vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en de vorderingen van de man alsnog zal afwijzen, met veroordeling van de man in de proceskosten en dat het hof de vordering in reconventie van de vrouw alsnog zal toewijzen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het arrest.
5. De man concludeert, uitvoerbaar bij voorraad, tot afwijzing van het beroep van de vrouw en bekrachtiging van het bestreden vonnis, met veroordeling van de vrouw in de kosten van beide instanties.
Hervatting zorgregeling
6. De eerste twee grieven betreffen de reguliere zorgregeling. Het hof bespreekt deze gezamenlijk. De vrouw voert daarin aan dat, anders dan waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan, partijen niet constructief overleg met elkaar kunnen voeren, reden waarom de vrouw hulp heeft gezocht bij Sociaal Team [plaatsnaam] (STK). De man wil niet actief deelnemen aan het uitvoeren van de verzorging- en opvoedingstaken. De man heeft het laten afweten bij STK, die een videotraining had opgezet om de man te begeleiden en hij heeft zich afzijdig gehouden bij de !Jestraining die [dochter een] heeft gevolgd. Ten onrechte is geoordeeld dat er verder geen gevaar dreigt. Beide minderjarigen hebben problemen. De logopedist die [dochter twee] behandelt heeft aangegeven dat zij een grote behoefte heeft aan rust en regelmaat. Naar de ontwikkelingsproblemen van de minderjarigen moet onderzoek gedaan worden. Als duidelijk is wat de oorzaak is kan een risicoanalyse worden gemaakt. Er moet een rustige opbouw komen in de hervatting van de zorgregeling met de man, de opbouw is de afgelopen weken te snel gegaan voor de minderjarigen. De vrouw wil weer terug naar een uur per weekend en dan vervolgens een langzame opbouw.
7. De man voert het volgende aan. Ingevolge de uitspraak in kort geding is de omgangsregeling hervat en zijn de minderjarigen weer bij de man geweest. Dit is heel goed verlopen. De man is het er niet mee eens dat de opbouw in de zorgregeling te kort zou zijn. De praktijk wijst ook anders uit. De vrouw was al eerder gestopt met de videotraining. Partijen hebben de problemen van de minderjarigen uitvoerig doorgesproken, destijds vond de vrouw hulpverlening onzinnig en niet nuttig. Het maken van een risicoanalyse is volstrekt onnodig. De man is betrokken bij de problemen van de minderjarigen en wil daar ook actief begeleiding bij bieden. De man denkt dat de vrouw moeite heeft met het feit dat hij een nieuwe partner heeft.
8. Het hof is van oordeel dat beide grieven falen. Inmiddels is de opbouw in de zorgregeling in een vergevorderd stadium. Gesteld noch gebleken is dat de zorgregeling niet goed zou zijn verlopen. De vrouw heeft wel een kanttekening gezet bij het bezoek door de man met de minderjarigen van een verjaardag, maar, wat daar ook van zij, dit is geen grond om de zorgregeling aan te passen. De vrouw heeft niet gesteld, noch is aannemelijk geworden dat de oorzaak van de door de vrouw geschetste problemen van de minderjarigen moet worden gezocht in de zorgregeling die zij met de man hebben en hadden. Voor het nu weer danig inperken van een zorgregeling in opbouw is dan ook geen grond en een inperking zal mogelijk voor verwarring zorgen bij de minderjarigen. Dit wordt daarom niet in hun belang geacht.
Vakantie in [naam land]
9. De vrouw heeft drie grieven gericht tegen de beslissing van de voorzieningenrechter over de vakantie die de man mag doorbrengen met de minderjarigen in [naam land] . Het hof bespreekt ook deze derde tot en met vijfde grief gezamenlijk. Allereerst stelt de vrouw dat ten onrechte is geoordeeld dat de man ervan mocht uitgaan dat de vrouw akkoord is gegaan met de voorgenomen vakantie. De vrouw heeft zich onder druk gezet gevoeld, reden waarom zij de man alleen de voorkant van het legitimatiebewijs van de minderjarigen heeft gestuurd. Partijen hadden afgesproken dat de man eerst een week met de minderjarigen op vakantie in Nederland zou gaan. De man wilde dit vervolgens niet meer doen. De vrouw is bang dat [dochter een] wegloopt tijdens de vakantie, zoals zij wel vaker doet. In de staat waarin [dochter een] en [dochter twee] verkeren is het niet in hun belang om op vakantie te gaan naar een onbekend gebied. De vrouw is verder bevreesd dat de man na twee weken vakantie besluit om in [naam land] te blijven, gelet op zijn omstandigheden.
10. De man voert aan dat de vakantie uitvoerig door partijen is doorgesproken. De vrouw heeft daarmee ingestemd en is daar later op teruggekomen. Van druk van de zijde van de man was geen sprake. De minderjarigen zijn begin van dit jaar een week bij de man geweest en dat is prima verlopen. De man betwist dat partijen hebben afgesproken dat de man eerst een week met de kinderen in Nederland zou verblijven. De toestemming was al verleend. Een eventuele kans op weglopen is niet een reden om de minderjarigen niet met de man naar [naam land] te laten gaan. De man betwist dat hij in [naam land] zou willen blijven. Zijn huidige partner heeft een baan in Nederland. De minderjarigen zien uit naar de vakantie.
11. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde whatsapp berichten maakt het hof op dat de vrouw ermee heeft ingestemd dat de man met de minderjarigen voor twee weken op vakantie naar [naam land] gaat. De vrouw stelt: “Oke, dus de 3 weken behouden zoals eerder afgesproken en dan ga je van die 3 weken 2 weken naar [naam land] . Beloof je mij dan dat je die prachtige dochters van ons ontzettend goed in de gaten houdt en ze nooit uit het oog verliest tijdens de vakantie?” De man antwoordt daarop: “beloofd en dank je wel.” De man heeft er aldus op mogen vertrouwen dat de vrouw ermee akkoord was. Dat de man de vrouw onder druk heeft gezet is door de man betwist en is niet aannemelijk geworden. Evenmin is aannemelijk geworden dat als voorwaarde aan een vakantie in [naam land] was verbonden dat de man eerst met de minderjarigen een week vakantie in Nederland zou doorbrengen.
Verder zijn geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het strijdig is met het belang van de minderjarigen om met de man op vakantie te gaan. Dat [dochter een] zou willen weglopen is geen grond om de vakantie niet door te laten gaan. Net als in Nederland zal de man goed op de minderjarigen moeten letten als hij in [naam land] is. Dat de minderjarigen een vakantie met de man in [naam land] nu niet zouden aankunnen is evenmin aannemelijk geworden. De grieven van de vrouw worden gepasseerd.
Benoeming bijzondere curator?
12. In de zesde grief voert de vrouw aan dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat het spoedeisend belang van de kinderen tot het benoemen van een bijzondere curator niet meer aanwezig is nu partijen gaan deelnemen aan het project ‘Kinderen uit de knel’. De kinderen ondervinden dusdanig veel hinder van de scheiding dat er ernstige ontwikkelingsproblemen zijn. In het project ‘Kinderen uit de Knel’ is daar geen ruimte of voldoende deskundigheid voor.
13. De man acht de benoeming van een bijzondere curator niet nodig.
14. Het hof passeert de grief van de vrouw. Het hof stelt voorop dat uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaat, indien de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen in strijd zijn met die van de minderjarige. De moeder heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat dat het geval is. Niet is gebleken dat en zo ja, op welke wijze de belangen van de minderjarigen in conflict raken of zijn geraakt met die van de ouders of een van hen. De omstandigheid, dat de ouders een verschillende visie hebben op de wijze waarop de zorgregeling moet worden vormgegeven is daartoe niet voldoende. Het hof merkt nog op dat het aan de ouders is om, in het belang van de minderjarigen, hun communicatie te verbeteren en weer rechtstreeks met elkaar te gaan overleggen.
15. De slotsom is dat, nu alle grieven van de vrouw falen, het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Het hof acht geen gronden aanwezig om een van partijen in de proceskosten in hoger beroep te veroordelen en zal de vorderingen hiertoe van de vrouw en van de man afwijzen. Nu tegen de compensatie van kosten in eerste aanleg geen grief is gericht zal het hof eveneens deze vordering van de man afwijzen.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in hoger beroep tussen partijen aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, P.B. Kamminga en O.I.M. Ydema en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 juli 2018 in aanwezigheid van de griffier.