ECLI:NL:GHDHA:2018:2538

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
22-000274-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor diefstal door middel van braak uit een winkel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1983, was eerder veroordeeld voor soortgelijke feiten en was ten tijde van de behandeling in hoger beroep gedetineerd. De zaak betreft een diefstal door middel van braak uit een winkel op 20 januari 2017, waarbij de verdachte samen met anderen sigaretten, krasloten, contant geld en andere goederen heeft weggenomen. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de herkenningen door verbalisanten op basis van camerabeelden beoordeeld. Ondanks het verweer van de raadsman dat de herkenningen niet betrouwbaar waren, concludeerde het hof dat de beelden van voldoende kwaliteit waren en dat de verdachte herkenbaar was. Het hof vernietigde het vonnis van de eerste aanleg en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vier maanden. Daarnaast werd een schadevergoeding van € 16.995,50 toegewezen aan de benadeelde partij, met wettelijke rente vanaf de datum van de diefstal.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000274-18
Parketnummer: 10-217531-17
Datum uitspraak: 10 september 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1983,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in PI [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 27 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij als in het vonnis vermeld en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 20 januari 2017 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een (winkel)pand (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen een of meerdere sigaretten en/of een of meerdere krasloten en/of contant geld en/of shag en/of een of meerdere elektrische sigaretten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever] en/of [winkel], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en/of die/dat weg te nemen goederen onder zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, met aftrek van voorarrest.
Verweer
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat de herkenningen door de verbalisanten aan de hand van camerabeelden met de nodige behoedzaamheid dienen te worden beoordeeld en dat factoren als vooringenomenheid, de kwaliteit van de beelden en de specifieke uiterlijke kenmerken van de verdachte bij de beoordeling dienen te worden betrokken. In deze zaak stelt de raadsman zich op het standpunt dat de door de verbalisanten genoemde uiterlijke kenmerken niet voldoende specifiek en onderscheidend zijn en dat de beelden die zich in het dossier bevinden van onvoldoende kwaliteit zijn, zodat niet met zekerheid geconcludeerd kan worden dat de verdachte op de beelden is te zien. Derhalve dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof stelt voorop dat behoedzaam dient te worden omgegaan met herkenningen van camerabeelden, temeer indien, zoals in casu, dergelijke herkenningen het enig bewijsmateriaal is voorhanden ten aanzien van de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit. Het hof heeft geen eigen waarneming van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep kunnen doen, nu de verdachte daarbij niet aanwezig was. Het hof overweegt dat bij de beoordeling van bewijs dat bestaat uit herkenningen van belang is of deze herkenningen voldoende betrouwbaar zijn om daadwerkelijk tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Het hof is van oordeel dat het zich in het dossier bevindende beeldmateriaal van voldoende kwaliteit is en dat de man die de diefstal pleegt, duidelijk in beeld komt, zodat door de verbalisanten tot betrouwbare herkenningen is kunnen komen. In het proces-verbaal van bevindingen van 30 maart 2017 is gerelateerd dat op de camerabeelden van de inbraak in de [winkel] van 20 januari 2017 is te zien dat er drie daders zijn en dat dader 3 rookwaar in dozen stopt. Voorts is in dit proces-verbaal gerelateerd dat collega’s van district Noord verdachte als dader 3 herkend hebben en dat verdachte op heterdaad is aangehouden bij een inbraak in een café genaamd [x] op 22 januari 2017.
De verbalisant [verbalisant 1] heeft verklaard dat hij de afgelopen zes maanden meerdere onderzoeken heeft verricht naar bedrijfsinbraken gepleegd in december 2016 en januari 2017. Hierbij heeft hij meerdere camerabeelden bekeken waarop de verdachte herkend was. Op de foto's die hem in deze zaak getoond werden herkende hij de verdachte gelijk aan zijn gelaatstrekken/kaaklijn, postuur, kleding en de handschoenen die de verdachte bij iedere inbraak gedragen heeft. De verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij de verdachte in de hoedanigheid van wijkagent in Rotterdam Crooswijk regelmatig tegenkomt in de wijk. Hij heeft de verdachte herkend aan zijn postuur, houding, gelaat en kaaklijn. De persoon op de afbeelding die hem in deze zaak werd getoond herkende hij onmiddellijk als de verdachte.
Er is duidelijk en stellig gerelateerd waaraan de verdachte is herkend. Er bestaat bij het hof geen aanleiding om te twijfelen aan de oprechtheid van de verbalisanten, die hebben verklaard op de afdrukken van de foto- en camerabeelden de verdachte te herkennen. Het hof is daarom van oordeel dat de door de verbalisanten gerelateerde herkenningen betrouwbaar zijn. Het hof stelt dan ook op basis van de waarneming van de verbalisanten vast dat het de verdachte is, die te zien is op de betreffende camerabeelden. Hetgeen de raadsman heeft aangevoerd geeft het hof geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij, op
of omstreeks20 januari 2017 te Rotterdam,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening
in/uit een
(winkel
)pand (gelegen aan [adres]) heeft weggenomen
een ofmeerdere sigaretten en
/of een ofmeerdere krasloten en
/ofcontant geld en
/ofshag en
/of een ofmeerdere elektrische sigaretten,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan
[aangever]en/of [winkel],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,waarbij verdachte en
/ofzijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en
/ofdie
/datweg te nemen goederen onder
zijn/haar/hun bereik hebben gebracht door middel van braak.
en/of verbreking en/of inklimming;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de wijze zoals in de bewezenverklaring nader omschreven samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal door middel van braak uit een winkel.
De verdachte heeft er blijk van gegeven geen enkel respect te hebben voor de eigendommen van een ander en daarnaast heeft hij voor de betrokkene overlast en financiële schade veroorzaakt.
De verdachte heeft zich kennelijk laten leiden door financieel gewin, zonder stil te staan bij de nadelige gevolgen voor het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 23.411,95. Voorts heeft de benadeelde partij proceskosten gevorderd tot een bedrag van € 131,02.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 23.411,95 en de proceskosten.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 17.126,00, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 16.995,50 materiële schade is geleden (het in eerste aanleg toegewezen bedrag met betrekking tot de sigaretten, de krasloten en het rolluik, vermeerderd met € 150,00 met betrekking tot de kassalade). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 20 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij ten aanzien van de overige materiële (het kasbegin) en immateriële posten onvoldoende concreet heeft onderbouwd schade te hebben geleden. De vordering zal derhalve voor dat deel worden afgewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangever]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 16.995,50 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangever].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 131,02, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.995,50 (zestienduizend negenhonderdvijfennegentig euro en vijftig cent)ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 131,02 (honderdeenendertig euro en twee cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 16.995,50 (zestienduizend negenhonderdvijfennegentigeuro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
119 (honderdnegentien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 januari 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga, mr. C.H.M. Royakkers en mr. J. Leliveld, in bijzijn van de griffier mr. K. Kiela.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 september 2018.
Mr. J. Leliveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.