ECLI:NL:GHDHA:2018:2535

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
22-000093-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017. De verdachte, geboren in 1974 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was in eerste aanleg vrijgesproken van een aantal tenlasteleggingen, maar werd wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en bijbehorende munitie. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een woning waar hij verbleef een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden had en zich daarvan niet had gedistantieerd. De verdachte had het wapen in zijn machtssfeer gelaten en was zich bewust van de aanwezigheid ervan. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen niet gevolgd, omdat het hof zich niet kon verenigen met de vrijspraak van de rechtbank voor het medeplegen van het voorhanden hebben van het vuurwapen. Het hof heeft de verdachte wel vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar het onder 2 ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De verdachte is niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak van de rechtbank. De straf is gemotiveerd op basis van de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof heeft geconstateerd dat de verdachte eerder voor andere feiten was veroordeeld. De opgelegde straf van twee maanden gevangenisstraf is gelijkgesteld aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000093-18
Parketnummer: 10-691097-17
Datum uitspraak: 21 september 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 21 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1974,
zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
in deze zaak domicilie kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. K. Wijnmalen, aan [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 7 september 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde en partieel van het onder 2 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het overige onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis is vermeld.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 is ten laste gelegd.
Tevens is de verdachte vrijgesproken van het onder
2 cumulatief/alternatief ten laste gelegde en de bijbehorende munitie.
Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en dus mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover thans in hoger beroep nog aan de orde en na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
2:
hij op of omstreeks 27 juni 2017 te Vlaardingen tezamen in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Ruger P85 Mk2, kaliber 9x19 mm en/of
- ( bijbehorende) munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 11 kogelpatronen van het kaliber 9x19 mm voorhanden heeft gehad.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële vrijspraak
Het hof acht het medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie door de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen, nu het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. De verdachte zal derhalve van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 juni 2017 te Vlaardingen
tezamen in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet in de vorm van een pistool van het merk/type Ruger P85 Mk2, kaliber 9x19 mm en
/of
-
(bijbehorende
)munitie in de zin van artikel 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten munitie als bedoeld in artikel 2 lid 2 van die wet, van de Categorie III, te weten 11 kogelpatronen van het kaliber 9x19 mm voorhanden heeft gehad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijf-fouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep –op gronden als vermeld in de overgelegde pleitnotities- op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De verklaring van de verdachte zoals hij die ter zitting in eerste aanleg heeft afgelegd zal niet voor het bewijs worden gebruikt nu de verdachte heeft verklaard daar onder invloed van forse stress niet juist te hebben verklaard. De verdachte heeft echter op 29 juni 2017 bij de politie verklaard (p 55 e.v.) – en in dezelfde zin bij de rechter-commissaris op 30 juni 2017 - dat het vuurwapen door [medeverdachte] aan hem werd gegeven, dat hij het uit reactie heeft vastgepakt, vervolgens heeft teruggegeven en dat [medeverdachte] voordat hij de deur uitging in het zicht van de verdachte het wapen in een la heeft gestopt van een kast in de hal van de woning, waar verdachte op dat moment verbleef en – nadat [medeverdachte] met achterlating van het wapen is weggegaan – is gebleven.
Het hof is van oordeel dat de verdachte – door aldus te handelen - het vuurwapen wel degelijk voorhanden heeft gehad. De verdachte was zich niet alleen bewust van de aanwezigheid van het vuurwapen in de woning waar hij verbleef, maar hij kon er dus ook over beschikken.
De verdachte heeft het wapen niet uit de woning verwijderd of laten verwijderen. De verdachte heeft het wapen aldus in zijn machtssfeer gelaten en zich daarvan niet gedistantieerd. Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III

en

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in een woning waar hij verbleef een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad.
Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen met bijbehorende munitie levert een onaanvaardbaar risico voor veiligheid van personen op.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 augustus 2018. Daaruit blijkt dat de verdachte wel eerder voor andersoortige feiten onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
De verdachte heeft deze straf reeds – ruimschoots - in voorarrest uitgezeten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde met de bijbehorende munitie.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman, mr. O.E.M. Leinarts en mr. J.J.H.M. van Gennip,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2018.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest te ondertekenen.