ECLI:NL:GHDHA:2018:2533

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
22-001447-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor weigering medewerking aan ademonderzoek en overtreding Wegenverkeerswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Iran in 1992, werd beschuldigd van het niet meewerken aan een ademonderzoek, wat een overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 inhoudt. De verdachte had op 10 maart 2017 in 's-Gravenhage geweigerd om ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat, nadat hij door een opsporingsambtenaar daartoe was bevolen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen heeft geacht. De eerdere veroordeling tot een geldboete van € 650,00, subsidiair 13 dagen hechtenis, en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden, werd door het hof bevestigd. Het hof overwoog dat de weigering van de verdachte om medewerking te verlenen aan het ademonderzoek de objectieve vaststelling van alcoholgebruik en de verkeersveiligheid in gevaar heeft gebracht. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zou worden bevestigd, maar het hof heeft het vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 650,00 en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor 7 maanden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001447-18
Parketnummer: 96-061872-17
Datum uitspraak: 19 september 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 maart 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Iran) op [geboortejaar] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
5 september 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 650,00, subsidiair 13 dagen hechtenis, in combinatie met een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 7 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2017 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks10 maart 2017 te 's-Gravenhage,
in elk geval in Nederland,als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een snorfiets te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat
en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat het zich in het dossier bevindende ‘Proces-verbaal ter zake artikel 8 WVW 1994 niet ten spoedigste door de verbalisanten is opgemaakt en daarmee niet voldoet aan de eis die in artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) aan processen-verbaal wordt gesteld. Dit gebrek levert een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op dat gesanctioneerd dient te worden met bewijsuitsluiting van het betreffende proces-verbaal.
Het hof overweegt als volgt.
In artikel 152 Sv is door de wetgever geen concrete termijn gesteld waarbinnen het proces-verbaal uiterlijk moet zijn opgemaakt. Of een proces-verbaal ‘ten spoedigste’ is opgemaakt, hangt af van de omstandigheden van het geval. In het onderhavige geval is het hof van oordeel dat – gelet op de situatie in de nacht waarop de verdachte werd aangehouden, zoals daarvan blijkt uit het dossier – gesproken kan worden van een ten spoedigste opmaken van het betreffende proces-verbaal.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

overtreding van artikel 163, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft geweigerd medewerking te verlenen aan een ademonderzoek en heeft aldus verhinderd dat objectief kon worden vastgesteld of, en zo ja in welke mate, sprake was geweest van alcoholgebruik en in welke mate hij (eventueel) de verkeersveiligheid in gevaar had gebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 augustus 2018.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na de melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 163, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
13 (dertien) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
7 (zeven) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. E. van Die,
mr. Chr.A. Baardman en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 september 2018.