ECLI:NL:GHDHA:2018:2532

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
22-000769-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep wegens gebrek aan bewijs van wederrechtelijke toe-eigening van een portemonnee

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in Polen in 1968 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van zeven dagen voor het wederrechtelijk toe-eigenen van een portemonnee. De advocaat-generaal had in hoger beroep gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd, maar het hof kwam tot een andere conclusie.

De tenlastelegging betrof het opzettelijk zich toe-eigenen van een portemonnee met inhoud, die toebehoorde aan een ander. De verdachte had verklaard de portemonnee te hebben gevonden en had geen bewijs geleverd dat hij als heer en meester over het goed beschikte. Het hof oordeelde dat het enkel onder zich hebben van de portemonnee, zonder bewijs van wederrechtelijke toe-eigening, niet voldoende was voor een veroordeling.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij het ten laste gelegde had begaan. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de noodzaak om aan te tonen dat er sprake is van wederrechtelijke toe-eigening.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000769-18
Parketnummer: 09-242151-17
Datum uitspraak: 21 september 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 6 februari 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortejaar] 1968,
[adres],
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
7 september 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft – in afwijking van zijn schriftelijke vordering - gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader in het vonnis is vermeld.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 november 2017 te 's-Gravenhage opzettelijk een portemonnee met inhoud (waaronder een OV-chipkaart en/of bankpas en/of creditcard), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit het dossier blijkt dat de verdachte op 29 november 2017 werd aangehouden omdat hij zich in dronken toestand in een portiek bevond. Bij de insluitingsfouillering werd bij verdachte in zijn binnenzak een portemonnee aangetroffen en uit de inhoud van de portemonnee kon worden afgeleid dat deze en de zich daarin bevindende ov-chipkaart, bankpas en creditcard toebehoorde aan [aangever]. Uit het politieprocessen-systeem bleek dat er op 25 november 2017 door hem aangifte was gedaan van zakkenrollerij.
De verdachte heeft op 30 november 2017 bij de politie verklaard dat hij de portemonnee de vorige dag rond
8
uur op straat had gevonden in het centrum en dat in die portemonnee alleen pasjes zaten. Verder heeft de verdachte toen verklaard dat hij het telefoonnummer van die man wilde zoeken en dat hij de portemonnee dan aan de man terug wilde geven voor wat centjes.
Alle door de aangever in zijn aangifte genoemde pasjes zaten nog in de portemonnee.
Van wederrechtelijk toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Het enkel onder zich hebben van iets wat men rechtmatig onder zich heeft levert nog geen verduistering op.
De verdachte heeft de door hem gevonden portemonnee bij zich gestoken. Uit niets blijkt echter dat de verdachte als heer en meester heeft beschikt over de aan [aangever] toebehorende portemonnee met inhoud.
Gelet op het vorenstaande kan niet worden bewezen dat verdachte zich de portemonnee van aangever [aangever] wederrechtelijk heeft toegeëigend, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. T.B. Trotman, mr. O.E.M. Leinarts en mr. J.J.H.M. van Gennip,
in bijzijn van de griffier A. van der Schalk.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 september 2018.
Mr. J.J.H.M. van Gennip is buiten staat dit arrest te ondertekenen.