ECLI:NL:GHDHA:2018:2527

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
22-004551-15
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie na overlijden verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1962, is op 1 augustus 2018 overleden. Dit leidde tot de vraag of het Openbaar Ministerie nog ontvankelijk was in de vervolging. Het hof oordeelde dat het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte, waardoor het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging. Dit is in lijn met artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat de bevoegdheid tot vervolging met de dood van de verdachte vervalt.

Het hof overwoog dat, hoewel in de jurisprudentie soms ook de bestreden uitspraak wordt vernietigd, dit in de onderhavige zaak niet aan de orde was. De bestreden beslissing blijft in stand, maar verliest zijn karakter van executoriale titel, zowel jegens de verdachte als jegens eventuele benadeelde partijen. Het hof concludeerde dat er geen plaats is voor een voorziening van de appelrechter ten aanzien van de bestreden uitspraak, en dat het Openbaar Ministerie na de dood van de verdachte in geen enkele daad van vervolging meer kan worden ontvangen.

De beslissing van het hof was dus om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging, wat betekent dat de zaak niet verder kon worden vervolgd. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken op de openbare terechtzitting.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004551-15
Parketnummer: 10-750073-13
Datum uitspraak: 30 augustus 2018
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 oktober 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1962,
[adres].
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Blijkens een gewaarmerkt afschrift van een op 8 augustus 2018 door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam opgemaakte akte van overlijden, [nr.], is de verdachte op 1 augustus 2018 overleden.
Mitsdien is ingevolge artikel 69 van het Wetboek van Strafrecht het recht tot strafvordering vervallen. Dit brengt mee dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vervolging.
In de jurisprudentie kan een praktijk worden onderkend waarin de Hoge Raad in gevallen als de onderhavige niet alleen het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaart, maar ook de bestreden uitspraak vernietigt.
Ofschoon deze praktijk in jurisprudentie en literatuur als bestendige lijn wordt beschouwd, blijkt uit de jurisprudentie niet uitdrukkelijk welke principiële motieven aan deze combinatie ten grondslag liggen, omdat de Hoge Raad daaraan in zijn overwegingen geen aandacht wijdt.
Het hof beschouwt de vraag of een combinatie van niet-ontvankelijkverklaring met een oordeel over de bestreden uitspraak juist is dan ook als een niet door de cassatierechter betreden terrein, zodat de eenheid van rechtspraak met een van de beschreven praktijk afwijkende beslissing in de onderhavige zaak niet in het geding is.
Voorop staat dat het recht tot strafvordering vervalt door de dood van de verdachte. Dat brengt mee dat de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie tot vervolging als uitvloeisel van het recht tot strafvordering met de dood van de verdachte niet meer bestaat. Daaruit volgt dat het Openbaar Ministerie na de dood van de verdachte in geen enkele daad van vervolging meer kan worden ontvangen, daaronder begrepen het met het oog op een voor tenuitvoerlegging vatbare uitspraak uitlokken van een beslissing van de appelrechter over het bestreden vonnis.
Naar het oordeel van het hof dient dit tot de conclusie te leiden dat voor een voorziening van de appelrechter ten aanzien van de in appel bestreden uitspraak in een geval als het onderhavige geen plaats is en dat moet worden volstaan met niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie.
Weliswaar blijft de bestreden beslissing dan in stand, maar slechts als niet-onherroepelijke beslissing, waaraan dus van rechtswege ook ieder karakter van executoriale titel ontbreekt, niet alleen jegens de verdachte wat betreft de opgelegde straf of maatregel, maar -in voorkomend geval- dus ook jegens de benadeelde partij.
In een andere opvatting zou de in eerste aanleg gewezen vrijspraak waartegen het Openbaar Ministerie hoger beroep heeft ingesteld na de dood van de verdachte eveneens moeten worden vernietigd. Het hof acht een dergelijke consequentie niet juist.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. H.C. Plugge en mr. O.E.M. Leinarts,
in bijzijn van de griffier mr. F. van Vliet.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 augustus 2018.
Mr. R.M. Bouritius is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.