ECLI:NL:GHDHA:2018:2525
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na verstrijken termijn
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was eerder veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie, en heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Echter, het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat het hoger beroep te laat is ingesteld. Volgens artikel 408 van het Wetboek van Strafvordering moet hoger beroep binnen veertien dagen na de einduitspraak worden ingesteld. De eerste terechtzitting in eerste aanleg vond plaats op 20 november 2017, maar de verdachte was niet verschenen. De zaak werd aangehouden tot 20 februari 2018, waar de verdachte te laat verscheen. Het hof concludeert dat de verdachte op de hoogte was van de datum van de terechtzitting en had moeten weten dat zij binnen de termijn van veertien dagen hoger beroep moest instellen. Aangezien het hoger beroep pas op 1 mei 2018 werd ingesteld, na het verstrijken van de termijn, heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken en is openbaar uitgesproken.