ECLI:NL:GHDHA:2018:2425
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een partneralimentatiebeschikking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man, verzoeker in hoger beroep, had een partneralimentatie van € 15.545,- per maand aan de vrouw, verweerster in hoger beroep, opgelegd gekregen. De man verzocht om schorsing van deze alimentatieverplichting, omdat hij stelde dat zijn financiële situatie in gevaar kwam door de hoge alimentatieverplichtingen en andere financiële verplichtingen. Hij voerde aan dat de continuïteit van zijn onderneming in het gedrang kwam door de hoge rekening courant opnames die hij moest doen om aan zijn verplichtingen te voldoen. De vrouw bestreed dit verzoek en stelde dat de man niet had aangetoond dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan haar belang bij de voortzetting van de alimentatie.
Het hof overwoog dat bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing de belangen van beide partijen moeten worden afgewogen. Het hof constateerde dat de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing had gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, wat betekende dat het hof de belangen van de man zwaarder woog. Het hof concludeerde dat er sprake was van een feitelijke misslag in de eerdere beschikking van de rechtbank, waardoor de man in een noodsituatie verkeerde. Het hof besloot het verzoek van de man tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad toe te wijzen, en de behandeling van de hoofdzaak werd op een later tijdstip voortgezet.