ECLI:NL:GHDHA:2018:2406
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Opheffen van ondertoezichtstelling van minderjarigen wegens afwezigheid van ontwikkelingsbedreiging
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, die eerder door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam was uitgesproken. De moeder van de minderjarigen, die alleen het gezag uitoefent, was in hoger beroep gekomen tegen de beschikking van de kinderrechter van 3 april 2018, waarin de minderjarigen onder toezicht waren gesteld van de gecertificeerde instelling voor een periode van zes maanden. De moeder betwistte dat er sprake was van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen en voerde aan dat de situatie sinds hun verhuizing naar een eigen woning was verbeterd.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 augustus 2018 heeft het hof de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling. De raad uitte zorgen over het schoolverzuim van de minderjarigen en de ontwikkeling van hun verzorging. De gecertificeerde instelling gaf aan dat de ondertoezichtstelling de strijd met de moeder had verhevigd, maar dat de situatie van de minderjarigen was verbeterd.
Het hof heeft overwogen dat de minderjarigen op dat moment niet langer in hun ontwikkeling werden bedreigd. De zorgen over schoolverzuim en verzorging waren verminderd, en de minderjarigen hadden contact met hun vader. Gelet op deze positieve ontwikkelingen heeft het hof de ondertoezichtstelling opgeheven, met ingang van de datum van de beschikking. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.