ECLI:NL:GHDHA:2018:2403

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
22-005294-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdrecht; Kinderpornografie en seksueel binnendringen van minderjarige in staat van verminderd bewustzijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2017. De verdachte, een destijds 15-jarige jongen, werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van een minderjarige, die op het moment van de feiten in een staat van bewusteloosheid verkeerde. De tenlastelegging omvatte ook het vervaardigen en verspreiden van kinderpornografisch materiaal. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan ernstige strafbare feiten, waaronder ontucht met een 13-jarig slachtoffer en het in bezit hebben van afbeeldingen van seksuele gedragingen met minderjarigen.

De verdachte werd veroordeeld tot een jeugddetentie van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een werkstraf van 200 uren opgelegd. Het hof hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat resulteerde in een vermindering van de jeugddetentie tot 180 dagen. De verdachte had zich na de eerste veroordeling onder behandeling gesteld en het hof besloot dat hij de kans moest krijgen om zijn positieve ontwikkeling voort te zetten. De vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste, werd toegewezen tot een bedrag van € 3.054,99, inclusief wettelijke rente.

Het hof benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat psychische gevolgen ondervond van de gebeurtenissen. De beslissing om een deels voorwaardelijke straf op te leggen, werd genomen in het licht van de jeugdige leeftijd van de verdachte en zijn positieve ontwikkeling sinds de feiten. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen en de verdachte verplicht om de schadevergoeding te betalen, met inachtneming van de wettelijke rente vanaf het moment van de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005294-17
Parketnummer: 10-811176-16
Datum uitspraak: 23 augustus 2018
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [plaats] op [datum],
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op
9 augustus 2018.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de in dat vonnis opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft te dien aanzien gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde van - kort gezegd - verplicht jeugdreclasseringscontact.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 10 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte actief zal deelnemen aan de behandeling bij De Waag of een vergelijkbare instelling gedurende de proeftijd dan wel zoveel korter indien noodzakelijk wordt geacht. Voorts is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 augustus 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met iemand, te weten X (geboren [datum]), van wie hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) wist(en) dat die X in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed dat die X niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die X, namelijk het brengen/duwen/houden van de penis van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) in de vagina van die X en/of (vervolgens) hebben van geslachtsgemeenschap met die X;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 augustus 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met X (geboren [datum]), van wie hij, verdachte, en/of (een of meer) van zijn mededader(s) wist(en) dat die X in staat van bewusteloosheid of lichamelijke onmacht verkeerde, dan wel aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van haar geestvermogens leed, dat die X niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, namelijk het
- ( gedeeltelijk) uittrekken van de kleding van die X, en/of
- betasten van het lichaam/de geslachtsdelen van die (gedeeltelijk) ontklede X, en/of
- plegen van handelingen waardoor hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), is/zijn klaargekomen op het lichaam en/of de kleding van die X;
2.
hij op of omstreeks 08 augustus 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten met X (geboren op [datum], buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam, namelijk het brengen/duwen/houden van de penis van hem, verdachte, en/of zijn mededader(s) in de vagina van die X en/of (vervolgens) hebben van geslachtsgemeenschap met die X;
3.
hij op 8 augustus 2015 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, afbeeldingen, te weten (in totaal 3) foto('s) en/of (een) gegevensdrager(s) bevattende(een) afbeelding(en) heeft vervaardigd en/of verworven en/of in bezit gehad en/of verspreid en/of zich daartoe door middel van een geautomatiseerd werk en/of met gebruikmaking van een communicatiedienst de toegang heeft verschaft, terwijl op die afbeelding(en) (een) seksuele gedraging(en) zichtbaar is/zijn, waarbij (telkens) (een) perso(o)n(en) die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had(den) bereikt, was (waren) betrokken of schijnbaar was (waren) betrokken, welke voornoemde seksuele gedraging(en) - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
- een foto van X (*) waarop te zien is dat zij volledig naakt en kennelijk buiten bewustzijn/out is en ligt op een bed. Haar borsten en vagina zijn duidelijk in beeld en/of
- een foto van X (*) waarop te zien is dat zij half naakt en kennelijk buiten bewustzijn/out is en ligt op een bed. Haar vagina is duidelijk in beeld en/of
- een foto van X (* ) waarop te zien is dat zij naakt zit in een douche en kennelijk buiten bewustzijn/out/groggy is. Haar borsten zijn duidelijk in beeld,
(waarbij) de afbeeldingen (aldus) een onmiskenbaar seksuele strekking hebben en/of strekken tot seksuele prikkeling.
Het vonnis waarvan beroep
De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van de eerste rechter, behoudens de in eerste aanleg opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
In dit opzicht zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen. Voor het overige verenigt het hof zich met de gronden en beslissingen in het vonnis.
Het vonnis waarvan beroep dient derhalve - behoudens voor zover het wordt vernietigd - te worden bevestigd.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De destijds 15-jarige verdachte heeft zich op zijn verjaardag schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met het destijds 13-jarige slachtoffer met wie hij ten tijde van het ten laste gelegde twee maanden verkering had. De verdachte is seksueel binnengedrongen in het lichaam van het slachtoffer en heeft vervolgens geslachtsgemeenschap met haar gehad terwijl zij bewusteloos was dan wel in staat van lichamelijke onmacht verkeerde. De verdachte heeft met zijn handelwijze ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer, gelet op haar leeftijd en de toestand waarin zij zich bevond. Met zijn handelen heeft de verdachte het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften en op zeer ernstige wijze inbreuk gemaakt op haar ongestoorde seksuele ontwikkeling.
Het hof rekent het de verdachte zwaar aan dat het slachtoffer haar eerste seksuele ervaring zonder haar instemming en buiten bewustzijn heeft moeten ondergaan. Slachtoffers van ontucht ondervinden in de regel nog geruime tijd de psychische gevolgen van hetgeen hun is aangedaan, zoals ook is gebleken uit de schriftelijke slachtofferverklaring.
Het slachtoffer heeft EMDR-therapie gevolgd omdat zij verschijnselen van PTSS vertoonde. Dit gebeuren heeft ook een grote negatieve impact gehad op het gezin waar zij in opgroeide.
Voorts heeft de verdachte samen met anderen kinderpornografisch materiaal vervaardigd, in bezit gehad en verspreid. Het betreffen drie pornografische afbeeldingen van het slachtoffer in bewusteloze toestand waarbij haar vagina en borsten duidelijk in beeld zijn gebracht. Het behoeft geen betoog dat het voor het slachtoffer (en haar ouders) verschrikkelijk moet zijn geweest dat dergelijke afbeeldingen van haar zijn gemaakt en via social media zijn verspreid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 juli 2018 waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof onder meer acht geslagen op de inhoud van de rapporten van psycholoog drs. K.T.E. Záslós d.d. 16 november 2016 en de kinder- en jeugdpsychiater G.C.G.M. Broekman d.d. 18 november 2016 en de tot het persoonsdossier van de verdachte behorende recente rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 26 juli 2018. De Raad heeft gerapporteerd dat de verdachte de aflopen twee jaar een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt waarbij hij persoonlijk is gegroeid.
Het doorkruisen van deze ontwikkeling door middel van een onvoorwaardelijke detentiestraf zou de kans op herhaling pedagogisch gezien eerder verhogen dan verlagen, omdat hij in dat geval hetgeen hij thans heeft opgebouwd (op het gebied van werk en school) zal verliezen. De Raad adviseert derhalve om – ingeval van een bewezenverklaring – ondanks de ernst en de aard van de feiten een deels voorwaardelijke detentiestraf op te leggen, waarbij het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest, met als bijzondere voorwaarden jeugdreclasseringscontact en zowel het volgen van onderwijs/arbeid als het ondergaan van een behandeling bij De Waag, indien de jeugdreclassering dat nodig acht.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft F. Dekkers, zittingsvertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, als deskundige een verklaring afgelegd inhoudende, dat – ingeval van een bewezenverklaring – het in pedagogisch opzicht juist is om de verdachte verantwoordelijk te houden voor zijn strafbare gedragingen en hem daarvoor te bestraffen. Gelet evenwel op het tijdsverloop en de positieve ontwikkeling die de verdachte in de tussentijd heeft doorgemaakt, wordt een vrijheidsbenemende straf in dit stadium onwenselijk geacht.
Daarnaast heeft T. Dubbeldam, jeugdreclasseerder, als deskundige een verklaring afgelegd, inhoudende dat zij de verdachte sinds mei 2016 begeleidt. Alhoewel de verdachte aanvankelijk een gesloten houding had, heeft hij gaandeweg meer openheid gegeven. Hij heeft bekend dat het fout is wat er op 8 augustus 2015 met het slachtoffer is gebeurd en neemt daar ook zijn verantwoordelijkheid voor.
Het hof heeft evenwel niet kunnen beluisteren dat de verdachte daadwerkelijk bekent hetgeen door de verdediging als bewezenverklaard wordt aanvaard, maar het hof begrijpt van de raadsman dat de verdachte zich zo schaamt voor het gebeurde dat hij niet meer open daarover kan zijn.
Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van zeer ernstige strafbare feiten. Het bewezenverklaarde handelen van de verdachte is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en rechtvaardigt in beginsel het opleggen van een (deels) vrijheidsbenemende straf zoals door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd.
De Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdreclassering adviseren nu echter gelet op de positieve ontwikkeling van de jeugdige en het lange tijdsverloop van drie jaar sedert de feiten dat volstaan wordt - naast de twaalf dagen voorarrest - met een voorwaardelijke jeugddetentiestraf. Het recidiverisico wordt door beide instanties als laag ingeschat. Ter terechtzitting in hoger beroep is vanuit het hof de vraag opgeworpen hoe pedagogisch het is om bij bewezenverklaring van zulke ernstige feiten met een verdachte, die (deels) ontkent dan wel geen (volle) verantwoordelijkheid neemt voor het gebeurde, een onvoorwaardelijke straf die volgens de oriëntatiepunten staat op deze feiten achterwege te laten. Eveneens heeft het hof de vraag onder ogen gezien hoe (on)wenselijk het is dat een onvoorwaardelijke straf, zoals volgens de oriëntatiepunten in beginsel passend zou zijn, achterwege blijft vanuit het oogpunt dat ook aan het slachtoffer recht dient te worden gedaan en justitie mede straffend optreedt ter voorkoming van eigenrichting.
Anderzijds houdt het hof bij het bepalen van de straf rekening met hetgeen gedurende het verhandelde ter terechtzitting naar voren is gebracht en is gebleken omtrent de jeugdige leeftijd van de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, het daarmee gepaard gaande onbezonnen gedrag, zijn kwetsbare achtergrond en het lange tijdsverloop. Naar het oordeel van het hof zou het contraproductief zijn - gelet op de gunstige ontwikkeling van de verdachte sedert diens schorsing uit de voorlopige hechtenis - om de verdachte nu alsnog een onvoorwaardelijke jeugddetentiestraf te laten ondergaan. De verdachte moet een kans krijgen om de gunstige ontwikkeling – in de zin van opleiding en werk – voort te zetten. Een detentiestraf zou in een eerder stadium op zijn plaats zijn geweest, maar nu de verdachte zich aan de schorsingvoorwaarden heeft gehouden en zijn leven zich in een goede richting heeft ontwikkeld, is het moment verstreken waarop een detentiestraf kan worden uitgevoerd zonder schade toe te brengen aan hetgeen inmiddels is bereikt.
Alles overwegende is het hof van oordeel dat thans daarom dient te worden volstaan met de oplegging van een vrijheidsbenemende straf waarvan het onvoorwaardelijke deel overeenkomt met het reeds door de verdachte ondergane voorarrest.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, in eerste aanleg is overschreden. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de redelijke termijn is aangevangen op 7 september 2015, zijnde het moment dat de verdachte in verzekering is gesteld ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde. De procedure in eerste aanleg is hierdoor niet binnen zestien maanden, maar eerst binnen 27 maanden, afgerond met een eindvonnis. Derhalve is er in de onderhavige zaak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn in eerste aanleg van 11 maanden. Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat en derhalve in plaats van een jeugddetentie van 200 dagen een jeugddetentie van 180 dagen opleggen.
De verdachte heeft op eigen initiatief na de veroordeling in eerste aanleg zich reeds onder behandeling gesteld van De Waag. Als bijzondere voorwaarde zal het hof bepalen, dat verdachte alsnog zijn – door hemzelf vervolgens ook weer beëindigde - behandeling bij de Waag afmaakt.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest, alsmede een voorwaardelijke jeugddetentie van navermelde duur in combinatie met een geheel onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf van navermelde duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding van X
In het onderhavige strafproces heeft X zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde tot een bedrag van € 3.054,99, bestaande uit € 54,99 aan materiële schade en € 3.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 3.054,99, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade ad € 54,99 is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair en 2 en 3 bewezen verklaarde.
De gehele vordering van de benadeelde partij zal hoofdelijk worden toegewezen nu sprake is van medeschuld op grond van artikel 6:102 BW (feit 3) dan wel deelneming in de zin van artikel 6:166 BW (feiten 1 en 2), te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde. Ook de vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich daarom - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op € 11,43, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer X
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.054,99 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer X, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2015.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf, de motivering daarvan en de beslissingen omtrent de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
168 (honderdachtenzestig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op dagen en tijdstippen zoals nader te bepalen door de jeugdreclassering te melden bij Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond, zolang de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt voorts als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde actief deelneemt aan de behandeling van De Waag of een vergelijkbare instelling gedurende de proeftijd, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond noodzakelijk achten.
Geeft opdracht aan Jeugdbescherming Rotterdam Rijnmond tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij X

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij X ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.054,99 (drieduizend vierenvijftig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 54,99 (vierenvijftig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2015 tot aan de dag der voldoening tegen een behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen, met dien verstande dat, indien en voor zover een mededader aan zijn betalingsverplichting jegens de benadeelde partij heeft voldaan, de verdachte daarvan in zoverre zal zijn bevrijd.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 11,43 (elf euro en drieënveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd X, ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.054,99 (drieduizend vierenvijftig euro en negenennegentig cent) bestaande uit € 54,99 (vierenvijftig euro en negenennegentig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
40 (veertig) dagen jeugddetentie, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2015 tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die jeugddetentie de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover een mededader voormeld bedrag met rente ten behoeve van het slachtoffer X aan de Staat heeft betaald, de verdachte in zoverre van zijn verplichting tot betaling aan de Staat is bevrijd.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte dan wel een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij X in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien en voor zover de verdachte dan wel een mededader heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan deze benadeelde partij, daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. J.A.C. Bartels,
mr. T.B. Trotman en mr. O.E.M. Leinarts,
in bijzijn van de griffier mr. S.S. Mangal.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 23 augustus 2018.