ECLI:NL:GHDHA:2018:2377

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
200.228.265/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor verhuizing naar Zweden en herstelbeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek om vervangende toestemming voor een verhuizing naar Zweden. De appellant, aangeduid als de man, had eerder op 18 juli 2018 een beschikking aangevraagd, waarin hij verzocht om toestemming om met zijn minderjarige kind naar Zweden te emigreren. In de eerdere beschikking was echter geen uitvoerbaarverklaring bij voorraad opgenomen, wat de man als een kennelijke fout beschouwde. Hij diende een verzoek in om deze beschikking te herstellen of aan te vullen, omdat hij meende dat het hof de intentie had om de beschikking uitvoerbaar te verklaren tijdens de zomervakantie van 2018.

De vrouw, aangeduid als de verweerster, heeft zich verzet tegen het verzoek tot herstel, stellende dat zij had verzocht om het beroep op alle onderdelen te verwerpen, inclusief het verzoek om uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Het hof heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat er geen debat tussen partijen heeft plaatsgevonden over de uitvoerbaarheid bij voorraad, en dat het hof abusievelijk verzuimd heeft om dit onderdeel in de beschikking op te nemen. Het hof heeft daarom besloten om de beschikking aan te vullen met de verklaring dat deze uitvoerbaar bij voorraad is, terwijl de overige onderdelen van de beschikking ongewijzigd blijven.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier A.N. Hansler aanwezig was. De beschikking is openbaar uitgesproken, en de datum van uitspraak blijft ongewijzigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
zaaknummer : 200.228.265/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 17-4264
zaaknummer rechtbank : C/10/527490

beschikking van de meervoudige kamer van 12 september 2018

inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. van Dijk te Oud-Beijerland,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L.C.H. Karstanje te Gouda.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

beslissing op verzoek ex artikel 32 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Het hof heeft in deze zaak op 18 juli 2018 een beschikking gegeven.
Bij V-formulier van 30 juli 2018 heeft de advocaat van de man het hof verzocht de op 18 juli 2018 tussen partijen gewezen beschikking op grond van het bepaalde in artikel 31 Rv te herstellen, dan wel op grond van het bepaalde in artikel 32 Rv aan te vullen. Daartoe is van de zijde van de man aangevoerd dat sprake is van een kennelijke fout die zich leent voor eenvoudig herstel, aangezien hij de indruk heeft dat het hof in de gegeven beschikking abusievelijk de door de man verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad niet heeft opgenomen. Uit de behandeling ter zitting was de man duidelijk dat het hof de intentie had dat de beschikking gedurende de zomervakantie 2018 zou worden uitgevoerd. Verder heeft de man aangevoerd dat in geval geen sprake is van een vergissing, de bijbehorende overweging in de beschikking ontbreekt. De vrouw heeft immers geen verweer gevoerd tegen het verzoek van de man de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Het hof heeft in dat geval verzuimd te beslissen over een onderdeel van het verzochte.
Bij V-formulier van 31 juli 2018 is namens de vrouw op dit verzoek gereageerd. Zij heeft zich verzet tegen het verzoek tot herstel of aanvulling van de beschikking. Zij voert aan dat zij heeft verzocht het beroep op alle onderdelen te verwerpen, dus ook het verzoek om de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het hof overweegt als volgt. Uit het hoger beroepschrift blijkt dat de man heeft verzocht - met uitvoerbaar verklaring bij voorraad - hem vervangende toestemming te verlenen om met de minderjarige te emigreren naar Zweden. Over de verzochte uitvoerbaarverklaring bij voorraad is geen debat tussen partijen geweest. Als te doen gebruikelijk wordt in dat geval de verzochte uitvoerbaarheid bij voorraad toegewezen. Indien er wel een debat van partijen zou zijn geweest, had het hof een beslissing dienaangaande moeten nemen en daaraan een overweging gewijd. Uit het voorgaande volgt dat het niet opnemen van de uitvoerbaarheid bij voorraad in het dictum abusievelijk verzuimd is.
Het hof stelt vast dat is verzuimd te beslissen over een onderdeel van het verzochte en bepaalt dat onder ‘6. De beslissing’ de uitspraak wordt aangevuld met:
‘verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad’;
Deze aanvulling wordt gesteld op de minuut.
Voor het overige blijft de beschikking, ook wat betreft de datum van uitspraak, geheel in stand.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, C.M. Warnaar en O.I.M. Ydema, bijgestaan door A.N. Hansler als griffier, en is op 12 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.