5.3In de gevoegde zaken C-96/16 en C/94/17 (Banco Santander tegen Demba en Godoy Bonet en Cortés tegen Banco de Sabadell) is in de zaak C94/17 als derde de vraag gesteld of de nietigverklaring van een vertragingsrentebeding op grond van de oneerlijkheid ervan andere gevolgen moet hebben, zoals het geheel schrappen van de gewone en de vertragingsrente of het verschuldigd zijn van de wettelijke rente wanneer de leningnemer zich niet houdt aan zijn verplichting om binnen de in de overeenkomst genoemde termijn de kosten van de lening te betalen.
De Advocaat-Generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, N. Wahl, heeft op deze vraag in zijn voorlopige conclusie (ECLI:EU:C:2018:216) het volgende geantwoord :
“85. Het is juist dat het Hof ook heeft erkend dat de nationale rechter de mogelijkheid heeft om een oneerlijk beding te vervangen door een nationale bepaling van aanvullend recht. Deze mogelijkheid is evenwel beperkt tot gevallen waarin door de nietigheid van het oneerlijke beding de rechter verplicht zou zijn om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen en de consument daardoor geconfronteerd zou worden met zodanige gevolgen dat hij in zijn belangen zou worden geschaad. In deze context kan, zoals het Hof in wezen heeft verklaard, de vernietiging van een in een leningsovereenkomst opgenomen beding betreffende vertragingsrente dergelijke gevolgen in beginsel niet hebben, aangezien de door de geldlener opgeëiste bedragen noodzakelijkerwijs lager zullen zijn doordat zij niet worden verhoogd met deze rente. (…)
86. Rekening houdend met deze rechtspraak kan tot de slotsom worden gekomen dat richtlijn 93/13 zich niet verzet tegen de aanpak van de Tribunal Supremo in de hierboven aangehaalde rechtspraak, voor zover deze aanpak betekent dat de nationale rechter die het oneerlijke karakter van het contractuele beding tot vaststelling van de vertragingsrente heeft geconstateerd om te beginnen dit beding zonder meer buiten toepassing stelt, met behoud van de geldigheid van de andere bedingen van de overeenkomst, met name die betreffende de gewone rente en, voorts, het oneerlijk verklaarde beding niet vervangt door aanvullende wetgevende bepalingen, en met name niet door die welke de wettelijke vertragingsrente vaststellen bij ontstentenis van een overeenkomst tussen de partijen bij het contract.”
6. De Advocaat Generaal kwam uiteindelijk tot de conclusie dat de bedoelde vraag drie geen beantwoording behoefde. Inmiddels heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie in de hiervoor genoemde zaken uitspraak gedaan en er inderdaad mee volstaan de eerste twee vragen te beantwoorden (HvJ EU 7 augustus 2018, ECLI:EU:C:2018:643). Tegen deze achtergrond, en gelet op het feit dat deze vraag in een groot aantal soortgelijke zaken een rol zal (kunnen gaan) spelen, is het hof voornemens de volgende prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie van de Europese Unie te stellen:
1. Kan de gebruiker van een vernietigd oneerlijk beding, dat strekte tot betaling van een vergoeding bij niet-nakoming door de consument van diens verbintenissen, een beroep doen op de bij wege van aanvullend recht geldende wettelijke schadevergoeding?
7. Het bedrag dat Dexia kan vorderen op grond van het aanvullende recht (art. 6:277 BW) is mogelijk hoger dan door Dexia op grond van artikel 6 van de effectenlease-overeenkomst in rekening had kunnen worden gebracht). Dit wordt veroorzaakt door het verschil tussen de (in 2000) contractueel vastgelegde rente en de fors lagere marktrente ten tijde van de ontbinding van de overeenkomst (in 2006). Als gevolg van het tijdsverloop en de dalende rente zou [geïntimeerde] in deze concrete situatie dus nadeliger uit kunnen zijn bij toepassing van het aanvullende recht (art. 6:277 BW) dan bij toepassing van het (vernietigde) art. 6 van de effectenlease-overeenkomst. Dit leidt dan de volgende vraag.
2. Maakt het voor de beantwoording van deze vraag nog verschil of de vergoeding waarop bij toepassing van de wettelijke schadevergoedingsregeling aanspraak kan worden gemaakt, gelijk is aan dan wel lager of hoger is dan de vergoeding overeenkomstig het vernietigde beding?
8. De zaak zal worden verwezen naar de rol teneinde beide partijen tegelijkertijd in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voornemen om prejudiciële vragen te stellen alsmede over de inhoud van de te stellen vragen.