ECLI:NL:GHDHA:2018:2309

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
200.224.882/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige in het kader van een hoger beroep

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming tot erkenning van een minderjarige door de man, die de verwekker is van het kind. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam aangevochten, waarin de rechtbank toestemming heeft verleend voor de erkenning. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en een advies van de raad voor de kinderbescherming af te wachten voordat er een beslissing wordt genomen. De man verzoekt om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken en de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof heeft de zaak op 5 juli 2018 mondeling behandeld en heeft de relevante feiten vastgesteld, waaronder de relatie tussen de partijen en de geboorte van de minderjarige op 10 december 2016. Het hof overweegt dat de vrouw zich verzet tegen de erkenning vanwege een incident in het verleden, maar dat dit niet voldoende is om aan te nemen dat de erkenning de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zou schaden. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en verleent de man vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige. Daarnaast wordt de voorlopige informatieregeling bekrachtigd, waarbij de vrouw verplicht wordt om de man informatie over de minderjarige te verstrekken. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 22 augustus 2018
Zaaknummer : 200.224.882/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-10687
Zaaknummer rechtbank : C/10/517175
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. I.J. van Meggelen te Spijkenisse,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] (Zwitserland),
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.J.A. van der Burg te Ridderkerk.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de bijzondere curator] ,
in haar hoedanigheid van bijzondere curator over de hierna te noemen minderjarige,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 6 oktober 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 september 2017.
De man heeft op 27 november 2017 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 13 oktober 2017 een brief van 12 oktober 2017 met bijlagen;
- op 1 november 2017 een V-formulier van 31 oktober 2017 met bijlage;
- op 20 juni 2018 een faxbericht met bijlagen, op 21 juni 2018 ingekomen per gewone post;
van de zijde van de man:
- op 18 januari 2018 een V-formulier van 16 januari 2018 met bijlagen
- op 25 juni 2018 een brief van 22 juni 2018 met bijlage.
De raad heeft bij brief van 28 mei 2018 aan het hof laten weten ter zitting aanwezig te zullen zijn.
De zaak is op 5 juli 2018 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • namens de raad [vertegenwoordiger van de raad] .
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking is:
  • aan de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2016 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarige;
  • bij wijze van voorlopige informatieregeling, bepaald dat de vrouw, desgewenst via haar advocaat, de man binnen twee weken na de datum van de beschikking een recente en goedgelijkende kleurenfoto van de minderjarige toestuurt en hem op de hoogte brengt van haar huidige ontwikkeling;
  • in afwachting van een onderzoek van de raad iedere verdere beslissing met betrekking tot de zorgregeling, het ouderlijk gezag en de informatieregeling met betrekking tot de minderjarige aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de man en de vrouw hebben een affectieve relatie gehad;
  • op 10 december 2016 is de minderjarige uit de vrouw geboren;
  • de minderjarige is niet erkend.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de vervangende toestemming tot erkenning en de voorlopige informatieregeling.
2. De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking voor zover het betreft de hierboven onder de eerste twee gedachtestreepjes vermelde beslissingen te vernietigen en in zoverre opnieuw beschikkende, te bepalen dat daaromtrent eerst een beslissing genomen kan worden, nadat de raad hieromtrent een advies zal hebben uitgebracht.
De vrouw verzoekt voorts de kosten te compenseren (het hof leest: de kosten van het geding in hoger beroep).
3. De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel deze af te wijzen, en de bestreden beschikking ter zake de erkenning en de voorlopige informatieregeling te bekrachtigen.

Vervangende toestemming tot erkenning

Procesrechtelijk
4. Het hof overweegt vooreerst als volgt. De man klaagt in zijn verweerschrift dat de vrouw in hoger beroep bij brief van 14 oktober 2017 als productie 14 een brief van haar zijde van 6 juli 2017, volgens haar deel uitmakend van het procesdossier in eerste aanleg, heeft overgelegd. De man wenst deze brief buiten beschouwing te laten aangezien hij deze nooit heeft ontvangen en de rechtbank deze ook niet in haar beschikking heeft vermeld. Voorts merkt de man op dat het proces-verbaal in eerste aanleg volgens hem onjuistheden bevat.
5. Het hof zal de brief van 6 juli 2017 in aanmerking nemen ongeacht of deze in eerste aanleg al dan niet reeds is overgelegd. Het staat de vrouw vrij in hoger beroep alsnog het kennelijke vervolg op de correspondentie in eerste aanleg over te leggen. Wat het voormelde proces-verbaal betreft, dient de man zich tot de rechtbank te wenden, hetgeen hij ook heeft gedaan.
Standpunten
6. De vrouw kan zich niet vinden in de verleende vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en voert daartoe het volgende aan. Ten onrechte is de rechtbank voorbij gegaan aan het advies van de bijzondere curator en heeft dat advies onvoldoende weerlegd. De man heeft de vrouw tijdens een vakantie in de zomer van 2016 in Spanje verkracht. De man ontkent zulks weliswaar maar de vrouw heeft getuigenverklaringen in het geding gebracht en de ontkenning valt niet te rijmen met een mail die de man enkele dagen na het incident aan de vrouw zond, waarin hij stelt dat zijn daad onvergeeflijk was zonder te duiden waar het precies om zou zijn gegaan. De rechtbank heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de impact die de erkenning op haar heeft, met alle psychische gevolgen van dien, die ook weer een nadelig effect op de minderjarige kunnen hebben. De bijzondere curator heeft er om die reden op aangedrongen dat er ook met betrekking tot het verzoek vervangende toestemming erkenning een rapportage van de raad zou komen. Door geen advies aan de raad met betrekking tot de erkenning te verzoeken meent de vrouw dat de rechtbank tot een niet juiste en onzorgvuldige beslissing is gekomen.
7. De man stelt dat de bijzondere curator slechts adviseert en dat de rechtbank de vrijheid heeft om bij de beslissing van het advies af te wijken. Bovendien heeft de bijzondere curator volgens de man geen advies gegeven maar meegedeeld geen advies te kunnen geven. De bijzondere curator heeft de mogelijkheid geopperd een onderzoek uit te laten voeren. De vrouw stelt dat er sprake is van communicatieproblemen en dat de man geweld jegens haar heeft gebruikt maar de vrouw heeft geen van haar stellingen bewezen. De man is zeer ontdaan over het feit dat zij hem telkens beschuldigt van verkrachting. De man heeft de vrouw nooit verkracht en de vrouw heeft nooit aangifte gedaan. Pas toen duidelijk was dat de man een rol wilde spelen in het leven van de minderjarige is de vrouw naar de politie gegaan. Geen van de personen - allen vrienden van de vrouw - die een verklaring heeft afgelegd was in de kamer aanwezig toen de vrouw zou zijn verkracht. Bovendien zijn de verklaringen niet eerder dan na negen maanden opgesteld. De man verwijst voor het overige naar hetgeen hij hierover in eerste aanleg heeft aangevoerd. De vrouw voert alles aan om te voorkomen dat de man en zijn dochter contact met elkaar hebben en een band met elkaar krijgen. De vrouw weigert om de communicatieproblemen met de man op te lossen. De vrouw heeft, samen met de man, bewust gekozen voor het krijgen van een kind. Het is dan niet aan de vrouw om alleen te bepalen dat de minderjarige zal opgroeien zonder vader. Dat de vrouw geen contact wil met de man mag niet betekenen dat de minderjarige geen contact mag hebben met haar vader en dat er geen juridische band mag bestaan. Het is vaste jurisprudentie dat het enkel hebben van emotionele weerstand tegen de erkenning onvoldoende is om deze af te wijzen en in zoverre heeft de rechtbank terecht beslist. De man betwist dat de rechtbank de beslissing niet duidelijk heeft gemotiveerd en hij verwijst in zoverre naar rechtsoverweging 3.2.7 van de bestreden beschikking. Erkenning is niet meer dan het (be)vestigen van een juridische band tussen vader en kind. Niet duidelijk is waarom de vrouw meent dat de raad onderzoek zou moeten doen. Niet duidelijk is wat zij wil laten onderzoeken. Er is geen enkele belemmering de minderjarige door de man te laten erkennen.
8. De bijzondere curator heeft ter terechtzitting op de mogelijkheid gewezen de beslissing omtrent de erkenning nog enige tijd aan te houden om partijen in de gelegenheid te stellen onder begeleiding van een mediator te werken aan de onderlinge communicatie en de opbouw van het vertrouwen van de vrouw in de man.
Beoordeling
9. Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de toestemming tot erkenning van de moeder op verzoek van de man die het kind wil erkennen, vervangen. Dit kan echter alleen indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind niet schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind niet in het gedrang komt, en de man de verwekker is van het kind. Partijen zijn het erover eens dat de man de verwekker is van de minderjarige.
10. Voor de beantwoording van de vraag of de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zou schaden of dat hierdoor een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van de minderjarige in het gedrang zou komen, zal het aankomen op een afweging van de belangen van de betrokkenen. Hierbij dient als uitgangspunt te worden genomen dat zowel de minderjarige als de man er aanspraak op hebben dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke betrekking. Het belang van de man bij de totstandkoming van zulk een betrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige geschaad zouden worden bij erkenning van de minderjarige door de man of dat er ten gevolge van de erkenning voor de minderjarige reële risico’s zijn dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling.
11. Uit de stukken en het ter terechtzitting verhandelde blijkt dat partijen beiden een kinderwens hadden en blij waren dat de vrouw in verwachting was geraakt van de man. Tijdens de zomervakantie in 2016 heeft een incident tussen partijen plaatsgevonden dat vergaande gevolgen voor de relatie tussen partijen heeft gehad. De vrouw geeft zelf aan dat zij inmiddels stappen in haar eigen ontwikkeling heeft genomen en dat zij daarin is gegroeid. Ook erkent zij dat de man een rol toekomt in het leven van de minderjarige. De vrouw geeft daarbij niet aan dat zij zo belast is door het incident in het verleden dat dat een ongestoorde verhouding met de minderjarige in de weg staat. Het verzet van de vrouw tegen de erkenning wordt vooral ingegeven door de slechte verhouding tussen haar en de man en in die zin gaat het over háár belang, niet over de gevolgen van de erkenning voor haar verhouding met de minderjarige. Immers, ter terechtzitting heeft zij haar verzoek de vervangende toestemming tot erkenning te vernietigen enkel onderbouwd met de stelling dat de man geen verantwoordelijkheid wil nemen voor het gebeurde tijdens de zomervakantie van 2016 in Spanje. Eerst als de man dat doet, is de vrouw bereid stappen te nemen. Naar het oordeel van het hof is dat onvoldoende om aan te nemen dat de ongestoorde verhouding tussen de vrouw en de minderjarige zal worden aangetast door de erkenning van de minderjarige door de man. Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank onder rechtsoverweging 3.2.7. van de bestreden beschikking daaromtrent heeft overwogen.
12. Gelet op het vorenstaande ziet het hof geen aanleiding voor een nader onderzoek door de raad of het aanhouden van de beslissing ter zake de erkenning in afwachting van eventuele mediation, zoals de bijzondere curator oppert. De bestreden beschikking zal derhalve ter zake het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige door de man worden bekrachtigd.

Voorlopige informatieregeling

Ontvankelijkheid
13. Volgens de man is de vrouw niet-ontvankelijk in haar beroep tegen de voorlopige informatieregeling aangezien het geen eindbeslissing betreft waarmee een einde wordt gemaakt aan een deel van het verzochte. Daarnaast leidt de uitvoering van die regeling niet tot onomkeerbare gevolgen.
14. Het hof is van oordeel dat in onderhavige zaak ter zake de voorlopige informatieregeling sprake is van een deelbeschikking en de vrouw derhalve ontvankelijk is in haar beroep dienaangaande. Doorslaggevend voor de ontvankelijkheid van het hoger beroep is of de voorlopige beslissing een onherroepelijk karakter heeft in die zin dat de beschikking, eenmaal geëffectueerd, in haar gevolgen - in casu het verstrekken van een foto van en informatie over de minderjarige - niet meer ongedaan kan worden gemaakt. De onderhavige deelbeschikking voldoet aan dit criterium.
Wijziging van verzoek
15. De man heeft ter terechtzitting voorts bij pleitnota aanvullend verzocht te bepalen dat de vrouw de man binnen twee weken na de beschikking van het hof een recente foto van en informatie over de minderjarige aan de man dient toe te zenden, alsmede op iedere eerste dag van een nieuw kwartaal, derhalve op 1 oktober, 1 januari, 1 april en 1 juli.
16. Het hof beschouwt het aanvullend verzoek van de man ter terechtzitting gedaan, als een nieuwe grief die te laat in de procedure is opgeworpen, nu de vrouw geen gelegenheid meer heeft op deze grief te reageren. Het hof zal het aanvullend verzoek derhalve wegens strijd met de eisen van een goede procesorde afwijzen.
Standpunten
17. De vrouw kan zich niet verenigen met de door de rechtbank bepaalde voorlopige informatieregeling en voert daartoe het volgende aan. De beslissing impliceert een min of meer opgelegd contact tussen de man en de vrouw. De vrouw heeft angst voor de man en is bang dat hij haar iets zal aandoen, ook indien er geen omgangsregeling wordt vastgesteld. Gezien de kinderwens die de man altijd heeft gehad en het feit dat hij in Zwitserland woont, sluit de vrouw niet uit dat de man de minderjarige naar Zwitserland zal ontvoeren. Om die reden wil de vrouw geen foto’s van de minderjarige aan de man verstrekken.
18. De man stelt dat hij op 10 december 2016 vader is geworden van de minderjarige en geen idee heeft hoe de minderjarige er uit ziet of hoe de minderjarige zich ontwikkelt. Bij de uitwisseling van gegevens via advocaten is er in het geheel geen contact tussen partijen. De man heeft de vrouw nimmer iets aangedaan en begrijpt niet waarom de vrouw bang voor hem is. De man is Nederlander en heeft er geen enkel belang bij de minderjarige te ontvoeren. Als de man dat had gewild had hij dat al lang kunnen doen. Het is de man niet duidelijk wat de vrouw de raad met betrekking tot de voorlopige informatieregeling wil laten onderzoeken.
19. De raad heeft ter terechtzitting verklaard dat de raad contact tussen de minderjarige en de man wenselijk vindt. De raad constateert wel veel spanningen bij de vrouw alsmede dat partijen de communicatie geen vorm kunnen geven. Aan die onderlinge communicatie zou in het kader van een omgangsondertoezichtstelling gewerkt kunnen worden, aldus de raad.
Beoordeling
20. Het hof acht het - in afwachting van het raadsrapport en de op basis daarvan nog te nemen beslissingen door de rechtbank - eenmalig zenden van een foto van en informatie over de minderjarige via de advocaat van de vrouw naar de man niet zodanig belastend voor de vrouw dat de bestreden beschikking in zoverre vernietigd zou moeten worden. Zoals hiervoor reeds is overwogen, heeft de vrouw verklaard emotioneel steeds sterker te zijn geworden. Ook hoeft de vrouw op deze wijze geen rechtstreeks contact met de man te hebben. Daarnaast acht het hof het in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet aannemelijk dat hij de minderjarige naar Zwitserland zal willen ontvoeren. Het hof sluit zich voorts aan bij de overweging van de rechtbank dat het alleszins redelijk is de man op voormelde wijze over de minderjarige te informeren, nu hij haar nog nooit heeft gezien. Het hof zal de bestreden beschikking ter zake de voorlopige informatieregeling derhalve bekrachtigen.

Proceskosten

21. Gelet op de familierechtelijke aard van het onderhavige geschil zal het hof overeenkomstig het verzoek van de vrouw de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
22. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en slechts indien daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Rotterdam;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, C.M. Warnaar en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. T. de Witte-Renkema als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 augustus 2018.