ECLI:NL:GHDHA:2018:2307

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
200.241.595/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarigen in het kader van een ernstig verstoorde verhouding tussen ouders

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, geboren uit de relatie tussen de moeder en de vader. De moeder, die in hoger beroep is gekomen, betwist de beslissing van de rechtbank om de minderjarigen onder toezicht te stellen van een gecertificeerde instelling. De rechtbank had op 30 maart 2018 geoordeeld dat de minderjarigen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de verstoorde verhouding tussen de ouders. De moeder heeft zelf hulpverlening ingeschakeld en stelt dat deze toereikend is, terwijl de raad en de vader van mening zijn dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van de kinderen te waarborgen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 augustus 2018 is de situatie van de minderjarigen besproken. De moeder heeft aangegeven dat zij bezig is met speciaal onderwijs voor haar jongste kind en dat het goed gaat met haar oudste kind. De raad heeft echter zorgen geuit over de sociaal-emotionele ontwikkeling van beide kinderen en benadrukt dat de ouders niet in staat zijn om constructief samen te werken in het belang van de minderjarigen. Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De ouders zijn niet in staat om in onderling overleg beslissingen te nemen die in het belang van de kinderen zijn, en de hulpverlening in het vrijwillig kader is onvoldoende gebleken.

Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder om de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten afgewezen. De beslissing benadrukt het belang van een gezinsvoogd die de noodzakelijke hulpverlening kan onderzoeken en monitoren, gezien de aanhoudende zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.241.595/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 18-499
zaaknummer rechtbank : C/09/549322
beschikking van de meervoudige kamer van 5 september 2018
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. C.C. Sneper te Rotterdam,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming [locatie] ,
gevestigd te [plaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.C.A. Stallen te Eindhoven,
2. Stichting Jeugdbescherming [locatie] ,
gevestigd te [plaats]
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 30 maart 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 26 juni 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof is voorts van de zijde van de moeder ingekomen een faxbericht met bijlagen op 1 augustus 2018.
2.3
Het hof heeft de hierna te noemen minderjarige [de minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 2 augustus 2018 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De gecertificeerde instelling is met bericht van verhindering niet verschenen.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
- Uit de moeder zijn geboren [de minderjarige 1] , [in] 2005, te [geboorteplaats] en [de minderjarige 2] (hierna te noemen: [de minderjarige 2] ), [in] 2010, te [geboorteplaats] (hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
- De vader heeft de minderjarigen erkend.
- De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarigen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de minderjarigen van 30 maart 2018 tot 30 maart 2019 onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling.
4.2
De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de raad alsnog af te wijzen, dan wel een beslissing te nemen zoals het hof in goede justitie meent te behoren en in het belang van de minderjarigen acht. Ter terechtzitting heeft de moeder haar verzoek aangevuld in die zin dat zij het hof verzoekt de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten.
4.3
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
De vader verweert zich tegen het verzoek van de moeder en verzoekt het hof de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder stelt dat de rechtbank de in de bestreden beschikking genoemde bedreigingen onvoldoende heeft geconcretiseerd en dat de ondertoezichtstelling een te zware maatregel is. De moeder heeft zelf altijd hulpverlening ingeschakeld teneinde de minderjarigen zo goed mogelijk te kunnen helpen. Het is voor de moeder onduidelijk welke zorgen dusdanig ernstig zijn dat deze niet in het vrijwillig kader kunnen worden weggenomen. De moeder is bezig met speciaal onderwijs voor [de minderjarige 2] en zij heeft hem aangemeld bij [speciaal onderwijs] , alwaar hij inmiddels is geweest voor een kennismaking. Bij [speciaal onderwijs] kan zicht worden gehouden op zijn gedrag en kan gezinsbegeleiding worden gestart. [de minderjarige 2] is inmiddels toegelaten tot deze school en hij zal na de zomervakantie starten. [de minderjarige 2] zal terecht komen in een kleine klas waar twee orthopedagogen aanwezig zijn. Ook ten aanzien van [de minderjarige 1] wordt volgens de moeder niet voldoende gemotiveerd gesteld waarom hulpverlening in het vrijwillig kader ontoereikend zou zijn. Het gaat de laatste tijd goed met [de minderjarige 1] . De moeder verwijst in dit kader naar een brief van het [centrum voor jeugdzorg] van januari 2018 en het schoolrapport van [de minderjarige 1] , waaruit blijkt dat het goed met hem gaat. De moeder stelt dat de strijd tussen de ouders niet dusdanig ernstig is dat het de ontwikkeling van de minderjarigen schaadt. De ouders zijn met mediation gestart bij [jeugdzorg 1] en hierdoor verliep de overdracht van de minderjarigen goed. Sinds de ondertoezichtstelling is uitgesproken voert boosheid de boventoon tijdens de gesprekken bij [jeugdzorg 1] , waardoor het mediation traject is gestopt. De moeder acht het in het belang van de minderjarigen dat zij en de vader normaal met elkaar communiceren. Voorts stelt de moeder dat niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling is voldaan en dat de rechtbank een verkeerde belangenafweging heeft gemaakt. De moeder staat open voor hulpverlening en roept deze in waar nodig, waardoor de minderjarigen niet in hun ontwikkeling worden bedreigd. Ook heeft de moeder in het vrijwillig kader laten zien dat zij de belangen van de minderjarigen voorop stelt.
5.2
De raad heeft ter terechtzitting bij het hof als volgt verklaard. De raad stelt dat de gronden voor een ondertoezichtstelling nog altijd aanwezig zijn. Ook de gecertificeerde instelling staat achter de ondertoezichtstelling en wil deze blijven uitvoeren. De ontwikkelingsbedreigingen zijn gelegen in de sociaal emotionele ontwikkeling van de minderjarigen. [de minderjarige 1] laat internaliserende problemen zien, onder meer het terugtrekken uit de gezinssituatie en overmatig gamen. Hij cijfert zichzelf weg en kan de problemen van zowel zijn ouders als zijn broertje niet aan. [de minderjarige 2] laat daarentegen externaliserend gedrag zien. Er moet vanuit de ouders, in het kader van de verzorging en opvoeding van de minderjarigen, een eenduidige aanpak zijn. Het is positief dat de moeder [de minderjarige 2] bij [speciaal onderwijs] heeft aangemeld. Het is echter nog te vroeg om iets te kunnen zeggen over de wijze waarop hij zich zal ontwikkelen. De aansturing voor [de minderjarige 2] moet duidelijk en consequent zijn. De ouders zijn het over de wijze van verzorging en opvoeding echter niet eens en zij kunnen hierin geen overeenstemming bereiken. De minderjarigen staan al lange tijd tussen de ouders in, hetgeen niet in het belang van hun ontwikkeling is. Voorts stelt de raad dat de hulpverlening onvoldoende van de grond is gekomen. De ouders gaan, mede dankzij de gecertificeerde instelling, verder met mediation en de druk van de ondertoezichtstelling is hiervoor noodzakelijk. De ouders moeten zich niet op elkaar, maar op de minderjarigen richten. Wellicht is het mogelijk om de training ‘ [training 1] ’ en ‘ [training 2] ’ te volgen, zodat de minderjarigen kunnen ervaren dat zij niet de enige zijn die problemen ervaren met de scheiding van hun ouders. Het is echter onduidelijk of dit thans haalbaar is. In de eerste instantie was het niet mogelijk om een onderzoek naar de behoeftes van [de minderjarige 2] in dit kader te laten plaatsvinden. De raad is van mening dat de ouders samen dezelfde lijn moeten volgen en dat de gezinsvoogd uiteindelijk de knoop moet doorhakken indien de ouders geen overeenstemming weten te bereiken.
5.3
De vader heeft bij monde van zijn advocaat ter terechtzitting als volgt verklaard. De vader onderschrijft hetgeen de raad ter zitting naar voren heeft gebracht. De mediation is onder druk van de ondertoezichtstelling tot stand gebracht. Het is de druk van de ondertoezichtstelling die maakt dat de moeder doet wat er van haar wordt verlangd. De vader is van mening dat de rechtbank de bestreden beschikking voldoende heeft gemotiveerd en een juiste belangenafweging heeft gemaakt. Dankzij de ondertoezichtstelling zijn concrete stappen in de goede richting gezet. De ouders zijn het vaak niet met elkaar eens, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is. Een voorbeeld hiervan is dat de ouders hebben afgesproken, op advies van de gecertificeerde instelling, dat de moeder gedurende de vakantie van de minderjarigen bij de vader, bereikbaar voor de minderjarigen blijft. Vooralsnog hebben de ouders hier geen overeenstemming over bereikt, waardoor de vakantie van de minderjarigen bij de vader later van start gaat. Uiteindelijk hebben de ouders met behulp van de gezinsvoogd overeenstemming bereikt. Op het moment dat de ouders het niet met elkaar eens zijn gaat het voor de minderjarigen mis. Niet alleen de cognitieve, maar ook de sociaal emotionele ontwikkeling van de minderjarigen is belangrijk. Gezien het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarigen, zijn dit missers die de ouders zich niet kunnen veroorloven. De moeder bagatelliseert de zorgen over de minderjarigen. De vader maakt zich zorgen als de ondertoezichtstelling wordt beëindigd. De vader erkent de door de raad geschetste zorgen over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] . [de minderjarige 2] is een minderjarige die voorspelbare en consequente aandacht van zowel de hulpverlening als de ouders nodig heeft. De ouders dienen in het belang van de minderjarigen te werken aan hun onderlinge communicatie. Tijdens mediation is besproken dat de moeder de vader dient te betrekken in de verzorging en opvoeding van de minderjarigen en hem hierover niet slechts moet informeren. De ouders moeten in staat zijn hierover overleg te hebben. De moeite die de moeder heeft met de ondertoezichtstelling moet volgens de vader in het belang van de minderjarigen voor lief worden genomen.
5.4
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, BW kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.5
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting – evenals de rechtbank – van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten van artikel 1:255, eerste lid BW. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken die tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de ouders een langdurige en aanhoudende strijd met elkaar hebben, waardoor de minderjarigen klem zitten tussen de ouders, hetgeen allerminst in het belang van hun ontwikkeling is. Tussen de ouders is vrijwel geen sprake van communicatie en constructief overleg, waardoor zij geen overeenstemming kunnen bereiken over (belangrijke) zaken die de minderjarigen betreffen. Ter terechtzitting is gebleken dat het al dan niet diagnosticeren van [de minderjarige 2] , het medicatiegebruik door [de minderjarige 2] , de wijze van verzorging en opvoeding van de minderjarigen en de discussie omtrent de bereikbaarheid van de moeder voor de minderjarigen tijdens de vakantie, de ouders nog altijd verdeeld houdt. De ouders zijn zonder de noodzakelijke hulpverlening niet in staat om in onderling overleg beslissingen in het belang van de minderjarigen te nemen, terwijl zowel de raad als de gecertificeerde instelling hebben aangegeven nog immer ernstige zorgen te hebben over de algehele ontwikkeling van [de minderjarige 2] en de psychische gesteldheid en sociaal-emotionele ontwikkeling van [de minderjarige 1] . Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is voorts gebleken dat hulpverlening in het vrijwillig kader, van onder meer [jeugdzorg 2] en [jeugdzorg 1] , ontoereikend is voor zowel [de minderjarige 2] als [de minderjarige 1] . Alhoewel het hof ter terechtzitting constateert dat de ouders betrokken ouders zijn, acht het hof het zorgelijk dat zij niets van elkaar aannemen en de hulpverlening voor de minderjarigen op deze wijze blokkeren. Het is naar het oordeel van het hof niet de verwachting dat er binnen korte termijn verandering zal komen in de ernstig verstoorde verhouding tussen de ouders. De hulpverlening in het vrijwillig kader of de inzet van andere, minder ingrijpende middelen dan de opgelegde maatregel van ondertoezichtstelling acht het hof thans ontoereikend. Een gezinsvoogd die in het kader van de ondertoezichtstelling de juiste hulpverlening kan onderzoeken, aanreiken en monitoren acht het hof dan ook noodzakelijk. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de wettelijke gronden voor een ondertoezichtstelling nog altijd aanwezig zijn, zodat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd. Het hof ziet onder deze omstandigheden geen aanleiding om, zoals door de moeder verzocht, de duur van de ondertoezichtstelling te bekorten en zal dit verzoek afwijzen.
5.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A. E. Sutorius-van Hees en A. Zonneveld, bijgestaan door mr. N. Metalsi als griffier, en is op 5 september 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.