ECLI:NL:GHDHA:2018:228

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.217.414/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijfplaats van minderjarigen in hoger beroep tussen ouders met internationale aspecten

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen in geschil. De man, verzoeker in hoger beroep, verzoekt de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, waarin was bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw in Suriname zou zijn. De vrouw, verweerster in hoger beroep, verzoekt de beschikking te bekrachtigen en heeft tevens een incidenteel appel ingediend met betrekking tot de zorgregeling en kinderalimentatie. Het hof heeft vastgesteld dat de communicatie tussen de ouders onvoldoende is om de belangen van de minderjarigen te waarborgen. Het hof benadrukt het belang van gelijkwaardig ouderschap en heeft partijen de gelegenheid gegeven om met behulp van een mediator afspraken te maken over de zorg- en opvoedingstaken. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden voor negen maanden, waarbij de bestaande zorgregeling voorlopig van kracht blijft. De uitspraak van het hof is gedaan op 21 februari 2018, waarbij de betrokken minderjarigen zijn geboren in 2012 en 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 21 februari 2018
Zaaknummers : 200.217.414/01 en 200.217.732/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 16-5350
Zaaknummer rechtbank : C/10/504707

In de zaak met nummer 200.217.414/01

[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , Suriname,
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Bissessur te Zoetermeer.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
[locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

In de zaak met nummer 200.207.732/01

[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , Suriname,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. T. Bissessur te Zoetermeer,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
In de zaak met nummer 200.217.414/01
De man is op 13 juni 2017 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 maart 2017 van de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).
De vrouw heeft op 13 oktober 2017 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De man heeft op 24 november 2017 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
In de zaak met nummer 200.207.732/01
De vrouw is op 16 juni 2017 in hoger beroep gekomen van dezelfde beschikking van 17 maart 2017 van de rechtbank Rotterdam, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
De man heeft op 31 augustus 2017 een verweerschrift ingediend.
In beide zaken:
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 16 januari 2018 een V-formulier van 15 januari 2018 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
- op 19 juli 2017 een V-formulier van 18 juli 2017 met bijlagen;
- op 21 juli 2017 een V-formulier van 18 juli 2017 met bijlagen.;
- op 18 januari 2018 een faxbericht van diezelfde datum zonder bijlage, op 19 januari 2018 ingekomen als brief met bijlagen;
- op 18 januari 2018 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen, op 26 januari 2018 ingekomen als brief met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 13 december 2017 aan het hof laten weten niet ter zitting aanwezig te zijn.
De zaken zijn op 31 januari 2018 mondeling behandeld, tezamen met de zaak bekend onder zaaknummer 200.217.732/02.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd. Ter zitting zijn partijen ermee akkoord gegaan dat de stukken overgelegd in de zaak met zaaknummer 200.217.414/01 tevens geacht worden te zijn overgelegd in de zaak met zaaknummer 200.217.732/01 en andersom.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is - voor zover in hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de vrouw zal zijn. Verder is een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald als weergegeven onder rechtsoverweging 2.11.5 van die beschikking en is bepaald dat de man aan de vrouw met ingang van 1 november 2015 als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de hierna te noemen minderjarigen zal uitkeren € 57,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] [in] 2009. De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [de minderjarige 1] , geboren [in] 2012 te [geboorteplaats] , en
  • [de minderjarige 2] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: de minderjarigen.
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit. De vrouw en de minderjarigen verblijven sinds oktober 2015 in Suriname.
Bij vonnis van 27 september 2016 van de kantonrechter in kort geding van het kantongerecht in
het eerste kanton te Paramaribo, Suriname, is de vordering van de man om de vrouw te bevelen de minderjarigen met hun paspoorten aan de man af te staan opdat hij met hen naar Nederland kan terugkeren, afgewezen.
De echtscheidingsbeschikking is in juni 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook te noemen: kinderalimentatie) van de minderjarigen.
In de zaak met nummer 200.217.414/01
2. De man verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de vrouw en in zoverre opnieuw beschikkende te beslissen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de man zal zijn, en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3. De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen voor wat betreft het hoofdverblijf van de minderjarigen met veroordeling van de man in de kosten van het geding in beide instanties. De vrouw verzoekt in incidenteel appel de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen voor zover het de vastgelegde zorgregeling betreft, en in zoverre opnieuw beschikkende een beslissing te nemen op grond van het in het verweerschrift tevens houdende incidenteel appel gestelde onder sub 22.
4. De man verzoekt de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar incidenteel appel dan wel haar beroep af te wijzen.
In de zaak met nummer 200.217.732/01
5. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de kinderalimentatie, en in zoverre opnieuw beschikkende te bepalen dat de man aan de vrouw een kinderalimentatie dient te betalen van minimaal € 200,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, dan wel te beslissen zoals het hof zal vermenen te behoren.
6. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek, dan wel haar verzoek af te wijzen.
In beide zaken
7. Het hof overweegt als volgt. Uit zowel de aan het hof overgelegde stukken als het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de vrouw en de man niet, dan wel onvoldoende in staat zijn om in hun onderlinge communicatie de belangen van de minderjarigen voorop te stellen. Het lukt hen niet elkaar als ouders te respecteren en de minderjarigen de ruimte te geven en in staat te stellen een goede band op te bouwen met zowel hun vader als hun moeder. Het is de man en de vrouw sinds het vertrek van de vrouw met de minderjarigen naar Suriname niet gelukt om gezamenlijk de tussen hen bestaande geschillen met betrekking tot de minderjarigen op te lossen. Het hof is van oordeel dat partijen in het belang van de minderjarigen aan hun ouderrelatie dienen te werken. Het is thans en voor de toekomst in het belang van de minderjarigen dat partijen op ouderniveau met elkaar leren communiceren. De grote fysieke afstand tussen de vader in Nederland en de minderjarigen in Suriname vraagt ook om goed overleg tussen de ouders en enige flexibiliteit ten aanzien van (het creëren van) mogelijkheden tot persoonlijk contact tussen de man en de minderjarigen. Gelet op de tijd die is verstreken sinds de verhuizing van de vrouw met de minderjarigen naar Suriname gaat het hof ervan uit dat de opstartproblemen ter zake het verblijf aldaar voorbij zijn en dat partijen beiden enige rust en stabiliteit hebben gevonden na hun uiteengaan. Ter zitting is komen vast te staan dat de minderjarigen in 2017, in tegenstelling tot hetgeen de rechtbank daarover heeft bepaald, niet bij de man in Nederland zijn geweest.
8. Partijen hebben ter zitting verklaard dat zij gelijkwaardig ouderschap belangrijk en nodig vinden. In dit kader heeft het hof ter zitting reeds met partijen besproken dat zij de gelegenheid krijgen om te laten zien dat zij de ouderlijke verantwoordelijkheid die zij ten aanzien van de minderjarigen hebben, zullen oppakken. Partijen zullen zich daarvoor inspannen en hebben zich daartoe ook bereid verklaard. Zij zullen zich in Nederland of Suriname wenden tot een mediator (orthopedagoog) om met behulp van die mediator afspraken te maken over het hoofdverblijf en de contacten van de niet-verzorgende ouder met de minderjarigen. Nu beide partijen zich daartoe akkoord hebben verklaard, zal het hof de verdere behandeling van de zaken pro forma aanhouden voor de duur van negen maanden. De zorgregeling, zoals die is beslist door de rechtbank, blijft voorlopig van kracht, zoals met partijen besproken.
9. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
alvorens nader te beslissen:
houdt de verdere behandeling aan tot zaterdag 24 november 2018 pro forma;
houdt iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de zorgregeling, de kinderalimentatie en de proceskosten aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I. Obbink-Reijngoud, C.M. Warnaar en J. Calkoen-Nauta, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
21 februari 2018.