In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de partneralimentatie tussen de man en de vrouw. De man, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank, verzocht om een verlaging van de partneralimentatie die hij aan de vrouw diende te betalen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man € 1.591,- per maand moest betalen, en na verkoop van de echtelijke woning zou dit bedrag stijgen naar € 1.852,- per maand. De man stelde dat zijn financiële situatie was veranderd door zijn ontslag en de ontvangst van een WW-uitkering, en dat de vrouw een erfenis had ontvangen die haar financiële positie verbeterde. Het hof oordeelde dat de door de man gestelde wijzigingen in zijn omstandigheden een heroverweging van de alimentatie rechtvaardigden. Het hof stelde vast dat de man vanaf 1 augustus 2015 een lagere alimentatie van € 970,23 per maand kon betalen, en dat de vrouw vanaf 1 oktober 2018 geen alimentatie meer nodig had, gezien haar verbeterde financiële situatie door de erfenis. De beslissing van het hof leidde tot een wijziging van de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de man werd verplicht om de partneralimentatie te verlagen en uiteindelijk op nihil te stellen. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.