In deze zaak heeft de vrouw hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in kort geding van 4 oktober 2017. De vrouw heeft haar hoger beroep ingesteld bij exploot van 2 november 2017, maar het hof constateert dat de appeldagvaarding niet binnen de wettelijke termijn van vier weken is uitgebracht, zoals voorgeschreven in artikel 339 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De vrouw heeft aangevoerd dat de termijn met één dag is overschreden door een onjuiste telling, en heeft het hof verzocht om de zaak desondanks te behandelen, verwijzend naar het belang van partijen en de beperkte overschrijding van de termijn. De man, die in incidenteel appel is gegaan, heeft echter aangevoerd dat de vrouw niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het principaal appel, terwijl zijn eigen incidenteel appel wel ontvankelijk zou zijn.
Het hof heeft de ontvankelijkheid van het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de overschrijding van de termijn niet kan worden gerechtvaardigd. De termijn is van openbare orde en kan, behoudens zeer bijzondere gevallen, niet worden overschreden. Het hof heeft ook opgemerkt dat het zelfstandig karakter van het incidenteel appel niet betekent dat er ruimte is voor ontvankelijkheid in het geval van niet-ontvankelijkheid van het principaal appel. Uiteindelijk heeft het hof de vrouw niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep en ook de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn incidenteel hoger beroep. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt.