ECLI:NL:GHDHA:2018:224

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 februari 2018
Publicatiedatum
12 februari 2018
Zaaknummer
200.194.339-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming huurwoning en schadevergoeding na vernietiging inboedel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een huurder, [appellant], tegen zijn verhuurder, AMVEST RDF CUSTODIAN B.V., na een ontruiming van de huurwoning en de daaropvolgende vernietiging van de inboedel. De huurder had sinds 2009 een huurcontract voor een woning in Rotterdam. Na een vonnis van de kantonrechter op 20 juli 2012, dat de ontruiming van de woning gelastte, werd de woning op 23 augustus 2012 ontruimd door een deurwaarder. De huurder was niet aanwezig tijdens de ontruiming en zijn inboedel werd vernietigd. De huurder vorderde schadevergoeding van de verhuurder op basis van onrechtmatige daad en zaakwaarneming, maar de kantonrechter wees deze vorderingen af. In hoger beroep heeft het hof de feiten van de kantonrechter bevestigd en geoordeeld dat de verhuurder niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de vernietiging van de inboedel. Het hof oordeelde dat de huurder zelf verantwoordelijk was voor het controleren van zijn post en dat hij voldoende tijd had om zijn inboedel te verwijderen. De grieven van de huurder werden verworpen en het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, met veroordeling van de huurder in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.194.339/01
Zaaknummer rechtbank : 3078263 CV EXPL 14-23672

Arrest van 20 februari 2018

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

[appellant],

wonende te Rotterdam,
appellant,
nader te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.C. Blok te Zoetermeer,
tegen:

AMVEST RDF CUSTODIAN B.V.

gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Amvest,
advocaat: mr. A.J.H. Peters te ’s-Hertogenbosch.

Het geding

Voor de gang van zaken tot 16 augustus 2016 wordt verwezen naar het tussenarrest van die datum, waarbij een comparitie na aanbrengen werd gelast. Deze comparitie heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2016. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt. Vervolgens heeft [appellant] bij memorie van grieven vier grieven aangevoerd. Amvest heeft de grieven bij memorie van antwoord bestreden. Daarna hebben partijen arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

De feiten

De door de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis van 26 februari 2016 vastgestelde feiten staan niet ter discussie, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Het onderhavige geschil betreft het volgende.
(2.1) [appellant] heeft sinds 2009 van Amvest gehuurd woonruimte aan de [adres] (hierna de woning of het gehuurde). In artikel 2.8 van de toepasselijke Algemene Bepalingen Huurovereenkomst Woonruimte (2003) is opgenomen:
“Huurder verliest het bezit van zaken waarvan hij wordt geacht afstand te hebben gedaan door deze in het gehuurde achter te laten bij het daadwerkelijk verlaten van het gehuurde. Deze zaken kunnen door verhuurder, naar verhuurders inzicht, zonder enige aansprakelijkheid zijnerzijds, op kosten van huurder worden verwijderd zonder dat op verhuurder enige bewaarplicht rust. Verhuurder is vrij om over deze zaken te beschikken. Hij heeft het recht om zich deze zaken toe te eigenen, dan wel voor risico van huurder op straat te laten zetten, geheel naar eigen goeddunken. Ook kan verhuurder ervoor kiezen de betreffende zaken te laten afvoeren om ze onmiddellijk te laten vernietigen of om ze tijdelijk op te laten slaan. Als verhuurder de betreffende zaken heeft laten vervoeren en doen opslaan kan huurder die zaken slechts van verhuurder terugkrijgen gedurende de tijd dat deze zijn opgeslagen tegen betaling ineens van al hetgeen verhuurder te vorderen heeft. Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade aan de betreffende zaken ontstaan tijdens het verwijderen, het vervoer of de opslag.”(2.2) Bij verstekvonnis van 20 juli 2012 is de tussen partijen bestaande huurovereenkomst ontbonden en de ontruiming van het gehuurde gelast binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis. Het vonnis is op 25 juli 2012 door de deurwaarder betekend aan het adres van het gehuurde door achterlating van het vonnis in een gesloten envelop, waarbij de ontruimingstermijn werd gesteld op 14 dagen.
(2.3 Per 6 augustus 2012 is de gas- en elektriciteitstoevoer naar de woning afgesloten. De woning werd in ieder geval sindsdien niet meer bewoond.
(2.4) De deurwaarder heeft het gehuurde op 23 augustus 2012 in opdracht van Amvest ontruimd. Bij deze ontruiming was de heer [medewerker], een medewerker van Verweij Vastgoedmanagement als beheerder van Amvest, aanwezig. [appellant] was hierbij niet aanwezig. De in de woning aangetroffen goederen zijn in opdracht van de deurwaarder vernietigd.
(2.5) Toen [appellant] de woning op 25 augustus 2012 wilde controleren, constateerde hij dat de woning was ontruimd.
De vorderingen van [appellant] en de beslissing van de kantonrechter
[appellant] heeft zich vervolgens tot de kantonrechter gewend en gevorderd:
primair:voor recht te verklaren dat Amvest jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld waardoor [appellant] schade heeft geleden;
subsidiair:Amvest te veroordelen om aan [appellant] € 19.970 te betalen als schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 augustus 2012 en de proceskosten.
[appellant] heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat Amvest aansprakelijk is voor de schade die hij heeft geleden door de vernietiging van zijn inboedel na de ontruiming van 23 augustus 2012. Hij begroot de waarde van de inboedel, genoemd op de (ter gelegenheid van de comparitie na aanbrengen bij het hof opnieuw overgelegde) lijst met goederen, op een bedrag van € 19.970. [appellant] acht Amvest aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad dan wel zaakwaarneming.
De kantonrechter heeft deze vorderingen afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter onder meer het volgende overwogen, kort en zakelijk weergegeven:
(i) De deurwaarder was bevoegd de woning te betreden en tot ontruiming over te gaan.
(ii) Er is geen aanwijzing dat Amvest de deurwaarder opdracht heeft gegeven om de roerende zaken die in het gehuurde aanwezig waren te vernietigen. De deurwaarder heeft zelfstandig deze beslissing genomen. Voor deze beslissing, die is gebaseerd op de wettelijke bevoegdheden die aan de deurwaarder toekomen, kan Amvest niet aansprakelijk worden gehouden. Dit zou anders kunnen zijn wanneer Amvest en [appellant] een betalingsregeling hadden afgesproken ten aanzien van de huurachterstand. Dat van dit laatste sprake zou zijn is door Amvest gemotiveerd betwist en door [appellant] onvoldoende onderbouwd.
(iii) Dat de deurwaarder in het kader van zijn wettelijke bevoegdheid zaken tot zich neemt, brengt niet mee dat de opdrachtgever (Amvest) hierdoor zaakwaarnemer (in de zin van artikel 6:198 BW) wordt. Bovendien is van feitelijk opslaan van goederen geen sprake geweest.
De grieven
Grief 1 richt zich tegen overweging (ii). Volgens [appellant] heeft Amvest de deurwaarder opdracht gegeven om te ontruimen en vervolgens de beslissing van de deurwaarder om de inboedel te vernietigen niet tegengehouden, hoewel Amvest ten tijde van de ontruiming werd vertegenwoordigd door een vertegenwoordiger. De handelwijze van de deurwaarder komt dan ook voor rekening en risico van Amvest, die hierdoor jegens [appellant] onzorgvuldig en daarom onrechtmatig handelde. De onrechtmatigheid spreidt zich uit over de handelwijze van de deurwaarder die in opdracht van Amvest handelde.
Met grief 2 stelt [appellant] het volgende. Amvest heeft zich willens en wetens en op redelijke grond ingelaten met de behartiging van de belangen van [appellant] en zich dus als zaakwaarnemer gedragen. Dat er van feitelijk opslaan van de goederen geen sprake is geweest doet daaraan niets af. Het komt voor risico van Amvest dat zij als zaakwaarnemer heeft verzuimd om de deurwaarder te gelasten niet tot vernietiging van de goederen over te gaan.
De grieven 3 en 4 zijn zogenaamde ‘veeggrieven’ en richten zich tegen de proceskostenveroordeling en de afwijzing van de vorderingen.
Beoordeling van de grieven
Het hof stelt het volgende voorop. [appellant] vordert schadevergoeding op grond van onrechtmatige daad dan wel op grond van zaakwaarneming. De stelplicht en bewijslast hiervan rusten op [appellant].
Daarnaast overweegt het hof als volgt. Het ontruimingsvonnis geeft de verhuurder het recht (en verschaft hem een geldige titel) om te ontruimen. Wanneer de verhuurder tot ontruiming wil overgaan, moet hij deze zorgvuldig laten verlopen en heeft hij daarbij de verplichting rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van de huurder. Als een huurder desondanks schade lijdt komt dat voor rekening van de huurder, nu daarvoor een rechtvaardiging bestaat in de geldige titel tot ontruiming.
Toetsend aan deze maatstaf komt het hof in dit geval tot de volgende afwegingen.
a) De ontruiming heeft plaatsgehad door de deurwaarder in opdracht van Amvest op basis van het vonnis van 20 juli 2012 dat op 25 juli 2012 is betekend en waarbij [appellant] een termijn van twee weken is gegeven om zelf voor ontruiming te zorgen. Dit alles voldoet aan de wettelijke eisen en is in beginsel rechtmatig. De daadwerkelijke ontruiming heeft pas vier weken na betekening plaatsgehad. Zonder stellingen van [appellant] die op het tegendeel wijzen ([appellant] heeft in dit verband niets aangevoerd) moet het er daarom voor gehouden worden dat [appellant] de gelegenheid heeft gehad om in die vier weken zelf voor ontruiming te zorgen. Zelfs indien zou moeten worden aangenomen dat [appellant] op het moment van betekening (op 25 juli 2012) niet meer in de woning woonde ([appellant] is hier onduidelijk over) dan nóg mag van hem gevergd worden dat hij met enige regelmaat zijn post controleert. Indien hij dat had gedaan, was hij tijdig op de hoogte geweest van de voorgenomen ontruiming en had hij zelf de tijd gehad om de woning leeg te maken en zijn inboedel indien gewenst, elders onder te brengen. Dit wordt niet anders door de stelling van [appellant] dat de deurwaarder in het voortraject, ten tijde van het ontstaan van de financiële problemen, contact heeft gelegd met de werkgever van [appellant] en dus op de hoogte was van de naam en contactmogelijkheden met [appellant] via de werkgever. Los van het feit dat deze stelling erg vaag is, rust de primaire verantwoordelijkheid voor zijn bereikbaarheid op [appellant] zelf. Voor zover [appellant] niet op de hoogte was van de ophanden zijnde ontruiming, komt dat dus in de gegeven omstandigheden voor zijn rekening en risico.
b) Voor zover [appellant] heeft willen betogen dat Amvest aan de deurwaarder geen opdracht had mogen geven om tot ontruiming over te gaan (omdat er een betalingsregeling was getroffen),wordt dit betoog gepasseerd. De kantonrechter heeft dit betoog al als onvoldoende onderbouwd verworpen (zie 5.ii van dit arrest). Dit oordeel is in hoger beroep niet aangevochten. [appellant] heeft in hoger beroep overigens niets meer (concreet) over een betalingsregeling aangevoerd.
c) [appellant] heeft zonder enige onderbouwing op basis van een lijst met spullen, aangevoerd dat deze een waarde van € 19.970 vertegenwoordigden. Tegenover de gemotiveerde betwisting hiervan door Amvest, die heeft gesteld dat de inboedel volgens de deurwaarder hoogstens € 500,-- waard was en dat de woning verwaarloosd en vervuild werd aangetroffen, is deze waarde niet komen vast te staan. Weliswaar blijkt uit overgelegde foto’s dat er tal van spullen in de woning stonden, maar dit zegt, gelet op het voorgaande, weinig over de waarde ervan. Dit geldt des te sterker, nu [appellant] bijvoorbeeld opvoert € 2000 aan ‘immateriële schade’ en schade wegens verlies van waardevolle spullen (zoals ‘laptop, twee mobiele telefoons, trouwringen, diplomacertificaten, juwelierspullen, digitale fotocamera, horloges, bankpasjes, LCD-TV, twee DVD-spelers en opladers’). Niet alleen kent de wet in beginsel geen recht op vergoeding van immateriële schade voor het gemis aan de op de lijst genoemde goederen, maar bovendien is het niet voor de hand liggend dat [appellant] voormelde waardevolle goederen bij het verlaten van de woning in de woning zou achterlaten en daar wekenlang niet naar om zou kijken. Hoe dan ook, [appellant] op wie de bewijslast van de waarde van deze goederen rust heeft geen bewijs aangeboden dat voldoet aan de daaraan in hoger beroep te stellen eisen. De door [appellant] gestelde waarde ervan is dan ook niet komen vast te staan.
d) In het licht hiervan zal het hof het beroep van Amvest op artikel 2.8 van de Algemene Bepalingen beoordelen. [appellant] heeft bij conclusie van repliek onder 8 aangevoerd dat hij de Algemene Bepalingen niet overhandigd heeft gekregen. Deze stelling wordt verworpen, nu [appellant] blijkens bladzijde 7 van het huurcontract heeft getekend voor de ontvangst daarvan. Dit betekent dat hij hieraan is gebonden.
Gezien de omstandigheden van het geval, heeft de deurwaarder c.q. Amvest in redelijkheid kunnen menen dat [appellant] afstand had gedaan van de inboedel in de zin van artikel 2.8 van de Algemene Bepalingen door deze in het gehuurde achter te laten bij het verlaten van het gehuurde. Reeds hierom kan Amvest niet aansprakelijk worden gehouden voor het verlies ervan.
e) Onder deze omstandigheden kan Amvest niet worden verweten dat zij de vernietiging van de inboedel niet heeft tegengehouden.
De slotsom is dan ook dat Amvest geen onrechtmatig handelen kan worden verweten. Zaakwaarneming is evenmin aanwezig geweest, aangezien Amvest c.q. de deurwaarder geen goederen van [appellant] onder zich heeft genomen. De grieven worden verworpen. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure.

Beslissing

Het hof:

  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 26 februari 2016;
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Amvest tot op heden begroot op € 1.957,-- aan verschotten en € 1.788,-- aan salaris advocaat en op € 131,-- aan nasalaris voor de advocaat, nog te verhogen met € 68,-- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen 14 dagen na de dag van de uitspraak dan wel, wat betreft het bedrag van € 68,--, na de datum van betekening, moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van genoemde termijn van 14 dagen;
  • verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, G. Dulek-Schermers en G.C. de Heer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 februari 2018 in aanwezigheid van de griffier.